Vrijdag 29 maart 2024

Halloween, Allerheiligen & Allerzielen

node-header

Zijn lamp scheen boven mijn hoofd Zijn licht wees mij de weg door het duister. (Job 29, 2-3)

 Theologische achtergrond (ingrediënten christelijk geloof/traditie): liturgisch jaar.
 

 Contextuele achtergrond (ingrediënten pluraliteit/context): Functie en belang van rituelen en feesten.
 

 Theologische achtergrond (ingrediënten christelijk geloof/traditie): liturgisch jaar.
 

 Op zoek naar een lesimpuls rond Halloween voor kleuteronderwijs en eerste graad lager onderwijs, zie 'Een lichtpompoen'.
 

 25/10/2013 - Wat hebben pompoenen met Halloween te maken? Hans Geybels in Reyers Laat (De Redactie)
 

 Op zoek naar een lesimpuls rond Halloween voor tweede en derde graad lager onderwijs, zie 'All Hallow's Eve'.

1. Inleiding

1.1. Het belang van feesten en rituelen

Rituelen en feesten vormen een belangrijke rol in de samenleving en in eenieders leven. Rituelen zijn bepaalde manieren van handelen en fungeren als een bindmiddel tussen de leden van een bepaalde gemeenschap. Aan heel wat rituelen is een feest verbonden waarbij mensen samenkomen om een bepaalde gebeurtenis te vieren. Op die manier zijn rituelen en feesten een wezenlijk onderdeel van ons bestaan. Feesten van een cultuur geven de waarden weer die een samenleving belangrijk acht, een jaarlijks herhaling van een feest wijst op het grote belang dat aan dit feest wordt gehecht binnen een samenleving. 

Lichtfeesten zijn in alle culturen feesten van bevrijding en opstanding. Dit geldt ook voor Halloween, Allerheiligen en Allerzielen. Deze zijn alle drie accenten van een zelfde menselijk, sociaal en religieus ervaringsgeheel verbonden met natuurgebeuren (zie achtergrondinformatie).

Vanuit het bovenliggende thema ‘licht’ wordt in deze ‘In De Kijker’ gewerkt rond het thema dood en verlies, en worden de drie feesten van Halloween, Allerheiligen en Allerzielen ‘belicht’. De lesimpulsen beogen volgende algemene doelen aan te vatten:

  • Stilstaan bij de veranderende fenomenen van 'licht en donker' in deze tijd van het jaar en aandacht geven aan de invloeden daarvan op de menselijke belevingen en gedragingen zoals onzekerheid, onveiligheid, bedreigingen van het bestaan en hun verbeelding, angst voor de duisternis van het leven en de dood... en hoe kinderen daarmee (kunnen) omgaan.
  • Stilstaan bij symbolen en rituelen van 'licht en donker' en hun ervaringsbetekenissen voor het leven van een kind.
  • De zin en betekenis van Halloween toelichten om uiterlijke gedragingen (Halloween gebruiken) te verbinden met de wezenlijke binnenkant van de mens.
  • Halloween verbinden met Allerheiligen en Allerzielen en omgekeerd.
  • De diverse levensbeschouwelijke benaderingen van deze feesten met elkaar in gesprek brengen.

1.2. Angst (in het donker) bij kinderen

  • Angstbelevingen
    Angst beleven we wanneer we ons (bewust of onbewust) bedreigd voelen door een bepaald gevaar. Angst is dus een belangrijk gevoel in ons leven. Het heeft een onmisbare signaalfunctie en gaat onmiddellijk gepaard met andere elementen van onze persoon, met name: gedachten, lichamelijke reacties en gedragingen.

    Angstbelevingen zijn heel normaal, ze horen bij ons mens zijn. Wat we doorheen onze opvoeding wel kunnen leren is onze angstgevoelens leren inschatten op hun waarde en betekenis. We kunnen leren om met angsten om te gaan, want angsten zijn vaak een hulp om beter te presteren, om creatief te zijn, om nieuwe oplossingen te verzinnen. De aangereikte impulsen zijn openingen om met kinderen stil te staan bij de eigen angstgevoelens (met angst in het donker als thematisch uitgangspunt).
  • Omgaan met angst
    De bestaansangst die oprijst omdat mensen bij toenemende duisternis zich onveiliger gaan voelen (de zichtbaarheid gaat achteruit) bewust onder de aandacht brengen en er uitdrukking aan geven is belangrijk in de ontwikkeling van kinderen. Ze vinden in elkaars verhalen niet alleen herkenning en erkenning, maar beluisteren ook mekaars gedragingen en kunnen zo nieuwe houdingen aan nemen. Ook symbolen, rituelen, gebruiken, bestaande oude en nieuwe verhalen geven erkenning en reiken ander gedrag aan dat kinderen kan verder helpen in hun ontwikkeling.
  • Opdracht van de school?
    Angsten hebben vaak een langere geschiedenis waarbij kinderen voorstellingswijzen en gedragingen hebben aangeleerd die weinig realistisch zijn of hun persoonlijke ontwikkeling meer kwaad dan goed doen. Doorheen een lessengeheel hier aandacht aan geven, onderscheid leren maken en duiding verstrekken is belangrijk in het opvoedingsplan van de school.. Het Halloween gebeuren, met al z'n spoken, geesten, geraamten, duivels, heksen en griezels kan een aanleiding en een middel zijn om zinvol met angsten om te gaan. Het kan uiteraard niet de bedoeling zijn om angsten voor spinnen, zwarte katten, vleermuizen enz. te vergroten en bijgeloof in spoken en weerwolven te versterken.
    Bij peuters en kleuters is het verstandig om dit thema slechts met mondjesmaat binnen te brengen in de klas. Te langdurige of voortdurende (niet onderbroken) confrontatie met angst kan het basisvertrouwen ondermijnen. Bij sommige kinderen kom je als leerkracht onaangepast angstgedrag op het spoor dat ze zich hebben eigengemaakt. Gedrag dat zich heeft 'vast'gezet in hun persoonlijke levenshouding of dat mogelijk zelfs ziekelijk makend geworden is. Uiteraard is de begeleiding hiervan niet de taak van de school. In dat geval is psychologische of psychiatrische hulp aangewezen.

1.3. Geloof en bijgeloof, waarheid en schijn

Vanuit bestaansangsten ontwikkelen mensen vaak een visie op het leven. Al naargelang hun zicht op de eigen angsten en hun vaardigheden om ermee om te gaan, begrijpen ze de wereld mogelijk als een geheel van (goede en kwade) krachten, geesten, lotsbeschikkingen enz. en ontwikkelen ze allerhande gelovig, bijgelovig, magisch, symbolisch en ritueel gedrag waarbij ze daar uiting aan geven. Duiding geven op levensbeschouwelijk en godsdienstig vlak is hier onontbeerlijk.

  • Angsten bezweren en relativeren
    Mensen hebben altijd getracht de eigen angsten te bezweren. Als in je wereldbeeld (godsbeeld) grilligheid en onbetrouwbaarheid voorop staan, lijkt het of het leven je met van alles kan overvallen, je moet steeds op je hoede zijn en je niet te snel laten grijpen door de angst. Om die angst onder controle te krijgen, worden duistere krachten vaak gepersonifieerd en gesymboliseerd in kwade krachten, personen, dieren: kwade geesten, demonen, duivels, heksen, weerwolven en diens meer. Naast het bezweren ervan worden ze ook geridiculiseerd en gerelativeerd: je maakt jezelf groter dan de duivel, het spook,... door het uit te beelden. Zo leer je er vat op krijgen: angst wordt 'griezelen': angst gaat niet meer op de loop met jou, griezelen betekent: angst voelen opkomen maar niet de greep op jezelf en de situatie verliezen. Je houdt het in je eigen macht. Kinderen vertrouwd maken met deze processen en inzicht verlenen in de mechanismen is een taak van levensbeschouwelijke en godsdienstige opvoeding.
  • Vertrouwen ondanks dood en bedreiging
    Ondanks angsten en twijfels staan mensen ook vertrouwensvol in het leven. Ze zien vooral mogelijkheden om het bestaan tot een zinvol en waardevol gebeuren te ontwerpen. De bedreigende en de negatieve aspecten als een om te keren toestand.
    Voor christenen is bij Allerheiligen en Allerzielen de kernboodschap dat God liefde is en dat de liefde sterker is dan de dood. Dat wil zeggen dat de allerdiepste reden tot angst (onbetrouwbaarheid) wordt weggenomen. Geloven is overgave: durven geloven dat er uiteindelijk geen reden meer is voor zijnsangst, doodsangst, levensangst. Je kan nog wel allerlei angsten hebben als gelovige, maar de angst kan ontdaan worden van haar wanhoop. Zo kan angst transformeren tot verontwaardiging, doorzettingsvermogen, alertheid, strijdbaarheid enzovoort. Een geloof dat destructieve krachten niet louter moeten bezworen worden (ze uitbeelden om je erboven te kunnen plaatsen) maar dat uiteindelijk gerechtigheid en liefde het wint van het negativisme. Er is een verschil in omgaan met angst naargelang vertrouwen of wantrouwen primeert.
  • De eigen vertrouwensvolle uitstraling?
    Als leerkracht besef je natuurlijk wel dat het wat oppervlakkig voorkomt als we ervan uitgaan dat kinderen hun angsten kunnen kwijt geraken door het vieren van Halloween. Er is duidelijk meer aan de hand. Basisvertrouwen uitstralen en doorgeven aan kinderen is een omvattend proces. Een gebeuren waar je als persoon ook zelf doorheen gaat. Hoe je daarin staat en gaat als leerkracht is belangrijk in wat je zelf als persoon uitstraalt naar de kinderen toe. Basisvertrouwen ontlenen kinderen meestal zonder woorden aan de wijze waarop je als leerkracht hen vertrouwen schenkt. Doorheen de elementen van Halloween, Allerheiligen en Allerzielen kinderen wezenlijker leren omgaan met licht en duisternis in het leven, met angst en vertrouwen in het bestaan kan daarin wel een belangrijke kans zijn. Kinderen onderscheid leren maken tussen waarheid en schijn, beeldend en symbolisch spreken in verhalen en realiteit kan een onderdeel zijn van hun proces om zich meer zelfzeker in deze wereld in te burgeren.

Unsplash - Waldemar Brandt

  • Niet langer een taboe
    Spreken over afscheid, verlies en dood is in onze maatschappij vaak nog steeds taboe. Afgezien van het feit dat de dood ons verstild en stille aanwezigheid soms beter gepast is dan veel woorden, merken we dat de stilte van het zwijgen hierover soms oorverdovend is. Er zijn de laatste jaren talloze studies en boekwerken verschenen waarin een pleidooi wordt gehouden voor een open communicatie rond het thema 'dood, sterven, verlies...' Zeer vele goede boeken zijn er over dit onderwerp verschenen (zie literatuur bij de In De Kijker secundair onderwijs over leven na de dood). In vele scholen wordt er vandaag met zorg uitgebreid aandacht besteed aan dit levensthema. Hoezeer we vaak zonder woorden zitten, willen we een pleidooi houden om in alle openheid met kinderen daarover een gesprek aan te gaan. De aangereikte impulsen willen daarbij een hulp zijn.
  • Licht en dood
    Omdat 'licht' het bovenliggende thema is wil deze 'In De Kijker' het thema dood en verlies benaderen vanuit de feesten van Allerheiligen en Allerzielen en 'licht' als invalshoek nemen om ook dood en verlies ter sprake te brengen.

De aandacht gaat uit naar de levensbedreigende kanten van de duisternis, letterlijk en figuurlijk. Onder andere naar de angst bij kinderen voor het duister en hoe die kan beleefd, ervaren worden en welke wijze van omgaan feesten en rituelen daarin aanreiken. Bij Allerheiligen gaat voor christenen de aandacht naar heilige, heelmakende figuren (heil= heel) uit het verleden die voor mensen een lichtend voorbeeld zijn geweest in hun dagelijks gevecht tegen de duisternis in het bestaan. Een gevecht tegen armoede, uitsluiting, onrecht, verdrukking, dwaling ... Mensen die een lichtend aureool hebben meegekregen. Kunnen hun verhalen nog een inspirerend licht werpen op deze actuele samenleving. Welke lichtende figuren rijzen er vandaag op voor kinderen? Hoe lichtend zijn de herinneringen aan mensen uit de directe omgeving die overleden zijn en die bij Allerzielen herdacht worden? Hoe komt licht voor in de gebruikte voorstellingen en rituelen en in de beelden van een mogelijk leven na dit leven?

2. Achtergrondinformatie

2.1. Lichtfeesten, feesten van opstanding en bevrijding

2.1.1. Licht is leven

Leven zonder licht is niet voor te stellen. Zonder licht voelen mensen zich onveilig en onzeker. De duisternis wordt ervaren als chaos, dreiging, geheimenis, kwaad. Dan gebeuren er dingen die het daglicht niet verdragen. Omgeven door duisternis hebben mensen geen oriëntatie in hun leven. Alle leven in de natuur, ook het menselijk leven, heeft licht nodig en reageert op licht. Door licht ontplooit het leven onstuitbare krachten die zichtbaar worden in en door ontkiemen, uitbotten, groeien, zich vermenigvuldigen en voortplanten, vrucht dragen. Licht is een pertinente grondvoorwaarde om te kunnen leven en van licht zijn ook mensen afhankelijk vanaf het moment dat zij het levenslicht aanschouwen. Het bijbelse scheppingsverhaal van joden en christenen laat met het licht ook alle leven beginnen:

“In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde was nog woest en doods, en duisternis lag over de oervloed, maar Gods geest zweefde over het water. God zei: ‘Er moet licht komen,’ en er was licht. God zag dat het licht goed was, en hij scheidde het licht van de duisternis.” (Gen 1-4)

 

Unsplash - Amir Kalhor

2.1.2. Licht is gangmaker van spirituele en religieuze betrokkenheid

Licht is een antwoord op de menselijke zoektocht naar waarheid, zinverbondenheid en richting

  • Het licht scherpt het nauwkeuriger, kritischer waarnemen van wat waar, zinvol en nastrevenswaardig is. De waarheid komt in het licht in z'n ware gedaante aan het licht (cfr. grotallegorie van Plato).
  • Licht geeft warmte en schept gemeenzaamheid. Licht doet mensen samenstromen. Het is een antwoord van verbondenheid (bijvoorbeeld bij een kampvuur) met de omgeving, de mensen, de wereld.
  • Het licht verlicht onze levensweg, geeft aan hoe en waar we kunnen gaan, geeft uitzicht, toekomst zoals ons innerlijk licht, een licht dat opgaat, een lichtend voorbeeld.

Licht verwijst naar het nieuwe, naar bevrijding en opstanding, naar het visionaire, het mensoverstijgende, de overkant, de verlichting, het goddelijk licht.

2.2. Lichtfeesten: feesten van protest, bevrijding en opstanding

Wanneer mensen in hun leven bedreigd worden, wanneer hen onrecht wordt aangedaan, wanneer dodende machten om zich heen grijpen en hun licht dreigt uit te gaan, dan reageren mensen vaak door samen te komen met lichten allerhande als teken van protest. Bij werkverlies, een gewelddadig overlijden, een natuurramp, een onderdrukking worden er ten teken van protest vuren aangestoken, kaarsen neergezet en fakkels gebrand, vuurwerk afgestoken. Denk aan de vuren bij stakersposten, het verbranden van poppen bij betogingen, het gooien van voetzoekers, fakkeloptochten, massaal branden van kaarsen bij de moord op jonge mensen, bij natuurrampen of bij een aanslag zoals deze op elf september in New York of de aanslagen in Parijs (2015).

De bestaande lichtfeesten in verscheidene culturen zijn feesten die mensen blijvend willen waarschuwen voor het levensbedreigende en herinneren aan de vele houdingen die het leven kunnen veilig stellen en in ere houden. Feesten ook waarin de verhalen van de bevrijders worden herinnerd en doorverteld. St.-Maarten die protesteert tegen de Romeinse verdrukking en kiest voor de armen. Nicolaas wiens naam letterlijk "bevrijder van, voor het volk" betekent, Jezus van Nazareth wiens Hebreeuwse naam Jehosua "God bevrijdt" betekent. Jezus' volgelingen kiezen voor de minsten, de zwaksten, voor diegenen wiens leven het meest bedreigd is. Het Joodse Chanoekafeest herinnert aan de bevrijding van de tempel en de strijd van de Makkabeeën. Het hindoeïstische Divali feest herinnert aan de bevrijding van Sita en de overwinning van Rama op Raven en de feestelijke ontvangst door het volk dat met vele lichten hun opwachting maakten. De lijst is te lang om op te sommen.

2.2.1. Als het licht verdwijnt

In tijden waarin mensen voor hun dagelijks brood en dus voor hun leven van alledag letterlijk totaal afhankelijk waren van het licht, leek het verschijnen en krachtiger worden en het vervolgens weer afzwakken en zo goed als verdwijnen van zonlicht en van de reacties van de natuur daarop, een zich eindeloos herhalende strijd. Het najaar en de winter waren heel kritieke perioden waarop het leven door de steeds toenemende duisternis en koude bedreigd werd.

In de herfst, wanneer het groeiseizoen ten einde liep en de warmte van de zomer begon af te nemen, haalde men de oogst binnen en legde men voorraden aan waarmee men de winter door moest zien te komen. Het najaar was daarmee zowel een tijd van overvloed als een aankondiging van mogelijk naderende schaarste. Terwijl het (zon)licht zwakker werd en de dagen kortten, maakte de overvloed van de oogst geleidelijk aan plaats voor een soms genadeloze strijd om het naakte bestaan. Voor mensen in die tijden was het een gevecht tussen licht en duisternis. Elk jaar opnieuw leek het er aanvankelijk alles van te hebben, dat het licht en daarmee het leven het onderspit zouden delven. Het licht en de daarbij horende (levens)krachten leken steeds verder uit de invloedssfeer van het leven weggedrongen te worden, totdat er blijkbaar ieder jaar een keerpunt werd bereikt waarop het licht en zijn krachten met vallen en opstaan weer steeds meer de overhand gingen krijgen. Telkens opnieuw bleek het (zon)licht het laatste woord en de langste adem te hebben.

2.3. Halloween, Allerheiligen en Allerzielen

2.3.1. Halloween

Unsplash - Taylor Rooney

Halloween is van oorsprong een Amerikaans feest dat vanaf de jaren 1990 ook in ons land voet aan wal kreeg. Op zich zijn veel Halloweengebruiken vrij recent ontstaan. Verklede kinderen die bedelen langs de deuren bijvoorbeeld, kwamen in Amerika pas na de Tweede Wereldoorlog voor. Sinds de jaren 1970 doen volwassenen mee aan het feest. Ook zij trekken verkleed de straten op of nemen deel aan Halloweenparty's.

Vanaf de jaren 1990 ontdekten veel handelaren in België het thema van Halloween. Vandaag de dag verschijnen eind oktober overal grote spinnen, vleermuizen en uitgeholde pompoenen in de winkeletalages. Ook heel wat socio-culturele verenigingen, buurtcomités en gemeenten hebben Halloween geadopteerd.

A. Europese wortels?

Veel mensen zien in Halloween een voortzetting van het Keltische nieuwjaarsfeest, ook wel Samhain genoemd. Volgens de overlevering zou op die nacht de grens tussen de wereld van de doden en die van de levenden vervagen. Mensen probeerden de doden van zich af te weren door bizarre, angstwekkende maskers te dragen en vuurlichtjes te maken. Hoewel veel mensen deze geschiedenis voor waar aannemen, is dit een verzinsel van negentiende-eeuwse onderzoekers. Toch willen veel mensen graag geloven dat het feest Europese wortels heeft en geen louter Amerikaanse traditie is.

Het feest heeft wel degelijk een Europese geschiedenis, zij het iets minder spectaculair. Halloween is een variant van de christelijke feestdagen Allerheiligen en Allerzielen. Die werden in de negende eeuw door paus Gregorius IV vastgelegd op 1 en 2 november. Op die dagen gingen mensen naar het kerkhof en brandden ze kaarsen om hun doden te herdenken. In de 16de eeuw werd Engeland protestants. Allerheiligen en Allerzielen werden afgeschaft omdat ze in strijd waren met de reformatorische leer. Allerheiligenavond leefde echter verder als het wereldlijke feest 'All Hallow's Eve'. Van daaruit heeft het zich verder verspreid. Engelse, Schotse en Ierse immigranten introduceerden het feest in Amerika. In de negentiende eeuw zijn er veel sporen te vinden van overlast en kattenkwaad door jongeren. Vanaf de 20ste eeuw daalde de leeftijd van de feestvierders. Het werd steeds duidelijker een kinderfeest.

Halloween is dus in de eerste plaats een kinderfeest dat naast gezellig ook griezelig en angstaanjagend moet zijn. Want een mens voelt zich in het duister onveilig en bedreigd, vele geluiden zijn niet te detecteren en maken hem angstig. Door deze bedreigingen en angsten te spelen en te verbeelden, overwint men z'n angst, de twijfel en onzekerheid. Vooral kinderen herkennen zich heel sterk in dit feest. Ze leven zelf met vele angsten en onzekerheden, zeker als het donker wordt. Ze verbeelden zich vanalles: dieven, bandieten, krokodillen onder hun bed, heksen, duivels, spoken en geesten. Door deze angsten zelf te spelen en te verkennen, door zelf te griezelen en de angsten te voelen leren ze deze angsten hanteren en realistisch omgaan met hun verbeelding en onderscheid maken tussen werkelijkheid en fantasie. Het is een mooie manier om het zomerhalfjaar vaarwel te zeggen en de volgende dag wakker te worden met het gevoel dat je klaar bent om de koude en het duister van de winter te trotseren.

B. Ingrediënten van het Amerikaanse Halloweenfeest

Trick or treat

kinderen trekken verkleed rond in de straten en kloppen op deuren en trachten snoep en andere lekkernijen in te zamelen. Daarbij dreigen ze dat als ze niet getrakteerd worden (treat) ze een geintje (trick) zullen uithalen. Dit is vergelijkbaar met onze Sint-Maarten optochten, driekoningen zingen of nieuwjaarwensen.

De Jack o lantern

Typerend voor Halloween zijn de uitgeholde pompoenen. De pompoen heeft de vroegere raap en biet vervangen omdat ze meer geschikt was om uit te hollen. Het verhaal gaat dat Jack iemand was die op slinkse wijze de duivel was ontlopen maar nu gedwongen was om op de aarde rond te dolen. Hij was een te grote dronkaard om in de hemel binnen te mogen en zo'n plaaggeest dat ook de duivel hem niet in de hel binnen liet. Hij was gedoemd om tot de dag des oordeels rond te zwerven. Hij kreeg om de duisternis en de koude te overwinnen van de duivel wat hellevuur toegeworpen dat hij nog net kon opvangen in een biet die hij aan het eten was. Jack doolt 's nacht de aarde rond met zijn lichtende kool in een biet. Daarmee was Jack o lantern geboren.

Verkleedpartijen

Kinderen en volwassenen verkleden zich in heksen, spoken, geesten, geraamtes, pietjes de dood, tovenaars, vampiers en dieren zoals vleermuizen, zwarte katten, papegaaien, spinnen en trekken door de straten, dwalend of in veelkleurige optochten.

Eten

Naast allerlei pompoengerechten is ook de appel de Halloweenvrucht bij uitstek. In de Keltische traditie was het een symbool van de ziel. Er worden spelletjes zoals appelbijten of appelduiken mee gedaan, of verschillende appelgerechten gemaakt. Ook noten en cakes horen bij het feest van Halloween.

2.3.2. Allerheiligen 1 november

In de beginjaren van het christelijk geloof werden christenen vaak vervolgd om hun geloof. Ze werden gevangen genomen, gefolterd of gedood. Cyprianus, een prominent christen, werd door de Romeinse overheid verbannen. Vanuit zijn ballingschap wilde Cyprianus op de hoogte gehouden worden over de christenen die vermoord werden om ze in zijn gebeden te gedenken tijdens de maaltijd des Heren. Toen hijzelf vermoord werd gingen de christenen zijn gebruik om maaltijd te vieren bij de graven van de martelaren overnemen. Maar omdat zoveel christenen vermoord werden en er niet voor iedereen een gedenkdag kon zijn, ontstond al gauw een collectief martelarenfeest. Dat feest werd oorspronkelijk op 13 mei gevierd. Toen de vervolgingen ten einde liepen, kwam er ruimte voor een nieuw type heilige. Niet alleen martelaren, die hun christen-zijn volgehouden hadden tot in de dood konden betekenisvol zijn voor anderen, maar ook andere figuren met een hoge morele en religieuze waarde konden tot voorbeeld gesteld worden, deze werden oorspronkelijk belijders genoemd.

In de achtste eeuw onder paus Gregorius III werd het feest van alle martelaren verandert in het feest van alle heiligen. Van over heel de wereld werden relieken van apostelen, martelaren en belijders overgebracht naar een nieuw gestichte Allerheiligenkapel. Later ontwikkelde de kerk de leer van 'de gemeenschap van de heiligen', gebaseerd op de gedachte dat slechts een klein deel van de gelovigen zo goed geleefd hebben dat ze naar de hemel mogen gaan. Volgens deze leer moeten de meeste mensen na hun dood een tijd in het vagevuur doorbrengen om voor hun zonden te boeten en daarna gelouterd de hemel binnen te gaan. Het feest van Allerheiligen werd op 13 mei gevierd, maar onder de invloed van vooral de Ierse kerk, die de Keltische praktijken van Samhain wilde doen vergeten, werd Allerheiligen verplaatst naar 1 november. Het was paus Gregorius IV (827-844) die hiervoor tekende en het was Lodewijk de Vrome (814-840) die er wat later een verplichte rustdag van maakte. Zodoende verspreidde Allerheiligen zich over de toenmalige wereld. Meteen is een verklaring gegeven waarom Samhain en Allerheiligen zo dicht bij elkaar liggen, wat de datum betreft. Herinneren wij er nog aan dat de avond vóór Allerheiligen, de avond van Samhain dus, nog altijd All Hallows Eve genoemd wordt.

2.3.3. Allerzielen 2 november

Dit feest werd door paus Johannes XIX (1024-1032) ingesteld om het lot van de arme zielen te herdenken en voor hun zielenheil te bidden. Met dit gebed hoopte men de zielen tijdelijk uit het vagevuur te verlossen. Het vagevuur was een soort voorgeborchte van de hel, een voorlopige vrijplaats voor mensen die geen al te grote zonden op hun geweten hadden. In het christendom is het geloof ontstaan dat overledenen in het vagevuur nog moeten boeten voor hun zonden alvorens tot de hemel te worden toegelaten. Zij konden daarvoor van op de aarde geholpen worden door de nog levende mensen. Deze moesten voor hen bidden opdat zij van hun zonden zouden worden vrijgesproken en verlost. Het bidden ging vaak ook gepaard met het brengen van offers en het stellen van rituelen. In de praktijk was Allerzielen voor het gewone volk een mogelijkheid om hun geliefde doden te eren. In onze streken is vooral het versieren van graven met bloemen overgebleven. De chrysanten als herfstbloeiers worden daarvoor gebruikt. Hoewel we vandaag vele kleuren op het kerkhof aantreffen, vierde de witte chrysant vroeger hoogtij. Mogelijk symboliseert de witte kleur het licht. Naast het brengen van bloemen naar de overledenen is in onze streken ook het branden van kaarsen en lampjes op de graven van de overledenen een ritueel gebleven.

'Ook het ontsteken van (gewijde) kaarsen op de graven was in onze contreien een gewoonte. Het licht der kaarsen symboliseerde het eeuwige licht dat men voor de doden wilde afsmeken en de verrijzenis van het afgestorven lichaam. Waarschijnlijk is de oorsprong ervan ook voorchristelijk, namelijk om op de dodenherdenkingsdagen toortsen te ontsteken op het graf. Het branden van die kaarsen kan zeker ook in verband gebracht worden met de terugkeer van de afgestorvenen naar de aarde. Volgens het uitgestorven volksgeloof hielp dit de zieltjes hun weg te vinden. In sommige streken vatte men het nog grootser op, wanneer men rond vier uur in de namiddag strooien kruisen op de graven plantte, die om middernacht aan het vuur prijsgegeven werden, werden de zielen gered.' (Bron: Lauvrijs B., Een jaar vol feesten, oorsprong, geschiedenis en gebruiken van de belangrijkste jaarfeesten, Antwerpen, 2004, p. 249.)

Ondanks protest van kerkelijke zijde zetten sommigen mensen ook eten en drinken neer voor de doden. 'Decennialang was het de traditie, vooral in Vlaanderen, dat op Allerzielen Allerzielenkoeken werden gebakken. Een zoete lekkernij. Alvorens men met het bakken van koeken aan de slag ging, werd er gebeden en de eerste koek die klaar was noemde men een zieltjeskoek of een zieltjesbrood. Er werd een kruisje ingeprent - vandaar de naam kruiskensbroodjes - en ieder at er een stuk van op om beschermd te blijven tegen besmettelijke ziekten.' (Bron: Lauvrijs B., Een jaar vol feesten, oorsprong, geschiedenis en gebruiken van de belangrijkste jaarfeesten, Antwerpen, 2004, p. 250.).

Hieruit is in sommige streken de gewoonte gegroeid om op Allerzielen brood uit te delen aan de armen. Ook ontstonden zielenbroodjes zoals krakelingen, zoolgebakjes, gevlochten broodjes. Daarnaast blijft het ook vandaag nog de gewoonte om met Allerzielen pannenkoeken, wafels en andere koeken te eten in vele families intact. Met Allerzielen komen families vaak samen om de geliefde overledenen te herdenken.

2.3.4. Achtergronden bij Halloween, Allerheiligen en Allerzielen

  • Geybels H., Heiligen en tradities in Vlaanderen, herfst en winter, Leuven, Davidsfonds, 2018.
  • Lauvrijs B., Halloween. Oorsprong, kenmerken, gebruiken en actualiteit, Westerlo, Kramat, 2000.
  • Lauvrijs B., Een jaar vol feesten, oorsprong, geschiedenis en gebruiken van de belangrijkste jaarfeesten, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2004.
  • Lantos Swett K., Tilleman-Dick A., Het Halloweenboek. Verkleedpartijen, versieringen en recepten, Utrecht, 2002.
  • Impuls: religieuze feesten

3. Impulsen

Deze lesimpulsen zijn een suggestie en kunnen naar believen van de klasgroep of leerkracht aangepast worden.

3.1. Impuls A: Licht en duisternis, warmte en koude

3.1.1. Stilstaan bij licht en duisternis, warmte en koude

Halfduister
Bij het binnenkomen van de kinderen in de klas is de verlichting uit. Enkel het gewone ochtendlicht valt binnen (als je dit op een later moment op de dag doet, kan je de gordijnen). Het is schemerig in de klas. De stoelen staan in een kring. Een onderwijsleergesprek ontstaat naar aanleiding van deze situatie. De kinderen maken elkaar (of de leerkracht maakt hen) hiervoor aandachtig.

Vraagstelling:

  • Waarom is het zo halfduister in de klas? Hoe komt dat eigenlijk?
  • Wat verandert dat aan mensen?
  • Hoe lopen mensen in de koude? Welke kledij dragen ze dan?
  • Welke kledij heb jij aan als het warm is?

Korte activiteit:
Vraag enkele kinderen om de kleren aan te doen waarin ze naar school gekomen zijn zoals hun dikke jas, sjaal, muts, handschoenen. De kinderen tonen hoe ze door de koude lopen.

Verdere vraagstelling:

  • Wat voelen mensen in het donker?
  • Lopen mensen anders in het donker dan in het licht?

Korte activiteit:
Een kind krijgt de korte ervaring om geblinddoekt rond te lopen. Dit laat vlug de onzekerheid en angst om te vallen of te botsen zien.

Voel jij soms ook onzekerheid of angst in het donker?

  • Wat denk, voel, verwacht je dan?
  • Ben je in zo'n situatie graag alleen?
  • Heb je dan graag familie en vrienden om je heen?
  • Krijg je dan graag bezoek?
  • Wat doe je om minder angstig te zijn?

3.1.2. Inhoudelijke toelichting

In oktober, november en december is er een afname van licht en warmte doordat de kracht van de zon op het noordelijk halfrond afneemt. Mensen reageren minder uitbundig. Ze kruipen in dikke en donkere kleren. Ze haasten zich vlugger door het verkeer; van buiten vlug naar binnen. Hun hoofd tussen de schouders en hun handen in de broekzakken.

Ze lopen dicht bij elkaar, arm in arm om het warmer te hebben. Ze zoeken de warmte op bij de haard, de centrale verwarming, of bij elkaar.

Door de duisternis zien mensen minder goed wat zich rondom hen afspeelt. Ze voelen zich vaak onveiliger, angstiger en onzekerder in hun handelingen. Daardoor haasten ze zich naar plekken waar er meer licht is en willen ze snel naar huis. De mensen komen minder naar buiten als het donker en koud is. Om het warm te maken steken ze de verwarming en de haard aan en soms ook kaarsen voor de gezelligheid. In deze situaties zijn mensen niet graag alleen: ze zoeken elkaar op en gaan bij elkaar op bezoek, vaak brengen ze dan ook een geschenkje mee.

3.1.3. Een kaars in het midden

A. Korte activiteit

Iemand die op bezoek komt, brengt soms een geschenkje mee. De leerkracht heeft ook een geschenk bij. Enkele kinderen doen het geschenk open. Het is een dikke kaars. Als het donker is in de klas, dan moet het toch een beetje gezellig worden. De kaars wordt met zorg door weer andere kinderen aangestoken en in het midden van de kring geplaatst. Het wordt even stil in de klas en alle kinderen kijken in het vlammetje van de kaars.

Unsplash - David Tomaseti

De leerkracht vraagt:

  • Hoe voelt het om naar het lichtje te kijken?
  • Welke belevingen komen naar boven?
  • Is er een verschil met daarnet, toen er alleen schemering was?

Eindig met een lied, dit kan ook als gedicht voorgedragen worden.

B. Lied: Elke dag wordt het eerder nacht

Refrein
Elke dag wordt het eerder nacht
en de zon die lang en langer wacht
om in de ochtend te ontwaken
kan de koude grond niet warm meer maken

Strofe
1. Als de winter nadert met een dikke jas
mag je niet vergeten hoe de zomer was

2. Als de winter nadert zoals ieder jaar
zoeken mensen licht en warmte bij elkaar

C. Toelichting

Wanneer het zonlicht afneemt, het leven in de natuur bijna doods is en de winter guur en koud is, dan hopen de mensen dat het niet te lang zo blijft, maar dat de bomen weer vlug groen zullen worden, bloemen en vruchten weer gaan verschijnen en het zonlicht weer sterk wordt. Ze kijken uit naar licht en lente. Daarom steken mensen overal lichten aan: kleine kaarsen en grote vuren. Alsof ze de zon willen ondersteunen om meer te schijnen. Rondom 25 december komt de zon op een keerpunt: haar licht verflauwt niet meer, de dagen worden terug langer, de nachten weer korter. Om dit gebeuren te vieren hielden de Germanen 13 dagen feest (joelfeesten) en de christenen vierden hierrond later het kerstfeest. Vroeger herbeleefden de mensen het gebeuren van de zon in een dans.

3.1.4. De dans van de zonnewende

De dans verbeeldt de zonnewende, de kering van de zon en geeft het levensgevoel van de winter weer, waarbij de koude en de duisternis het lijken te winnen van de warmte en het licht. Ook de hoop en het verlangen naar meer licht en leven komen in de dans tot uiting. In realiteit beginnen de dagen te lengen, het verminderende licht komt op een keerpunt en herwint opnieuw aan kracht.

Symbolisch wordt dit in de dans weergegeven door de spiraalbeweging. Door het steeds kleiner omcirkelen wordt het verkleinen van het zonlicht aangegeven. Dicht bij het middelpunt gekomen, dat aangegeven wordt door een brandende kaars die het licht van de zon verbeeldt, komt er een wende.

De eerste danser draait zich en de lange rij kinderen kronkelt zich spiraalvormig weer naar buiten toe. De spiraalbeweging wordt weer groter en symboliseert het toenemende licht en het naar buiten komen van de mensen die zich weer op de buitenwereld richten. Aan het begin van de dans wordt de sfeer opgeroepen waarin de vraag naar warmte en licht in de duisternis gesuggereerd wordt.

De kleiner wordende spiraal symboliseert het afnemende zonlicht, de warmte die vermindert en plaats maakt voor het koude winterweer. Maar tegelijkertijd komen de mensen daardoor meer samen, ze zoeken de warmte op bij het (haard)vuur en bij elkaar. Dat wordt in de dans uitgedrukt doordat de kinderen in de spiraal dichter bij elkaar komen en dichter bij de gloed van het licht. Eenmaal dicht bij het midden aangekomen, komt er een wende zoals bij de zon. In plaats van kleiner te worden, gaat het zonnelicht weer groeien. De dansers komen weer naar buiten. De kring wordt weer groter. De kinderen dragen iets van licht en warmte mee naar buiten.

Bob Dylan ('I Shall Be Released') zingt hierover:

Eens zal het licht hier schijnen
Van oost tot west, van zuid tot noord
Dan zullen schaduwen verdwijnen
Daarom willen wij dansen, altijd voort

A. Voor christenen 

Het geheel kan ook de beweging van de zoektocht naar Jezus, als symbolische lichtbrenger, voorstellen; naar analogie met de drie wijzen -uit de geboorteverhalen van Jezus van Nazareth- die op zoek zijn naar het licht en een ster volgen. Of naar analogie met de herders die zich naar een pasgeboren kind Jezus, het licht van de christenen in de wereld, begeven. Na zich gelaafd te hebben aan de lichtbron van het leven, begeven ze zich terug de wijde wereld in.

Lied: Elke dag wordt het eerder nachr

Refrein en strofe 3 en 4

3. Als de winter nadert, als de kou begint
dan wordt God geboren in een mensenkind

4. Als de winter nadert, is dat niet voorgoed
Wij gaan met een omweg, 't voorjaar tegemoet

Zie uitleg: de zin en betekenis van dansen

3.1.5. Nabespreking - Evaluatie

Kringgesprek over de belevingen en ervaringen. De kinderen nemen hun stoel terug en zetten zich neer in een kring. Er volgt een kringgesprek.

Vraagstelling:

  • Welke belevingen zijn er opgekomen tijden de dans?
  • Welke denkbeelden, verbeeldingen, gevoelens, gewaarwordingen, herinneringen,...
  • Vond je het dansen prettig, gezellig, moeilijk, vervelend,...?
  • Wat ging er goed en niet goed? Hoe was de sfeer?
  • Heb je iets van het licht en de warmte gevoeld?
  • Heb je ook naar de kaars gekeken?
  • Heb je iets van het licht gevoeld, iets van licht in jezelf?
  • Heb je iets van het zonlicht, van het grote licht, gevoeld?
  • Vertellen van denkbeelden, gewaarwordingen, gevoelens, verbeeldingen en herinneringen die zijn opgekomen bij het dansen.
  • Vertellen van ervaringen bij het dansen vb. ritme, danspassen, sfeer, stilte, muziek....
  • Vertellen van ervaringen van licht en warmte
    • fysieke ervaringen;
    • geestelijke ervaringen van;
    • licht in jezelf;
    • het grote (zon)licht;
    • godsdienstige ervaringen

Wat onthouden we?

De leerkracht overloopt met de kinderen kort de betekenis van de zonnewende in het leven van mensen en verbindt deze met de betekenissen van de dans en de ervaringen die kinderen tijdens deze dans hebben opgedaan. Ze noteren enkele gemeenschappelijke elementen in hun schrift. Daarnaast is er nog ruimte om de eigen belevingen van de dans neer te schrijven.

Samen het lied 'Elke dag wordt het eerder nacht' zingen.

Elke dag (wordt het eerder nacht)

Refrein

Elke dag wordt het eerder nacht
en de zon die lang en langer wacht
om in de morgen te ontwaken
kan de koude grond niet warm meer maken.

1. Als de winter nadert
met een dikke jas,
mag je niet vergeten
hoe de zomer was.

Refrein

2. Als de winter nadert
zoals ieder jaar
zoeken mensen licht en
warmte bij elkaar

Refrein

3. Als de winter nadert,
als de kou begint
dan wordt God geboren
in een mensenkind

Refrein

4. Als de winter nadert,
is dat niet voorgoed
Wij gaan met een omweg,
't voorjaar tegemoet

3.2. Impuls B: Angst voor het donker

3.2.1. Een donker gevoel met gaatjes

Unsplash - Trevor Vannoy

Vertel het verhaal aan de hand van knuffels. Pas de dieren in het verhaal aan, aan de beschikbare knuffels.

 

Ergens, op een mooi plekje, staat een huisje. Het is een huisje van karton. Het is het huisje van kleine Klaas. Kleine Klaas woont in het huisje. Samen met zijn vijf knuffels: Beer, Olifant, Konijn, Kikker en Schildpad. In het huisje van Klaas is het soms erg donker. Als de deur dicht is en als het licht uit is. Soms zet Klaas de deur op een kiertje. Dan valt er een snippertje licht naar binnen. Dat is mooi, vindt Klaas. Een snippertje licht... Klaas is niet bang in het donker. Maar Beer, Olifant, Konijn, Kikker en Schildpad wel. Daarom kruipen ze dicht tegen Klaas aan. Of tegen elkaar. Als kleine Klaas er niet is. Zoals vandaag. Kleine Klaas is weg. En het is donker in het huisje. Er is niet één snippertje licht. Beer, Olifant, Konijn, Kikker en Schildpad zitten dicht bij elkaar. Tien witte ogen, dicht bij elkaar op het bed van kleine Klaas. 'Blijft Klaas lang weg?' vraagt Kikker. 'Ik weet het niet' antwoordt Konijn. Schildpad zucht heel diep. 'Ben jij bang in het donker?' vraagt Kikker. 'Ja' zegt Schildpad, 'Ik ben bang in het donker. Is dat erg?' 'Neen', zegt Kikker. 'Dat is niet erg. Dat is gewoon.' Beer schuift nog een beetje dichter tegen Olifant aan. En Olifant gaat nog een beetje dichter bij Kikker zitten. En Kikker bij Konijn. En Konijn bij Schildpad. Het blijft een hele tijd stil in het donker. 'Boe!' roept Beer ineens. Olifant, Konijn, Kikker en Schildpad schrikken. 'Waarom deed je dat?' vraagt Kikker. 'Ik weet het niet', jammert Beer. 'Het gebeurde vanzelf. Het kwam er ineens uit. Alsof het er al heel lang zat.' 'Wat zat er?' vraagt Olifant. 'Een vreemd gevoel', zegt Beer. 'Een donker gevoel?' vraagt Olifant. 'Ja', zegt Beer. 'Een donker gevoel, diep vanbinnen.' 'Ja', zegt Olifant. 'Dat voel ik ook wel eens.' 'Ik ook', zegt Kikker. 'Ik ook', zegt Schildpad. 'Ik ook', zegt Konijn. 'Zullen we licht maken?' vraagt Kikker. 'Nee', zegt Olifant. 'Dat gaat niet. De lamp hangt te hoog.' 'Ja, dat is waar', zegt Konijn. 'De lamp hangt te hoog." 'We kunnen een toren bouwen', zegt Kikker. 'Een toren?' vraagt Olifant. 'Jà, zegt Kikker. 'Een toren. Als we op elkaar gaan staan, kunnen we beslist bij de lamp.' 'We kunnen het proberen', zegt Beer. 'Ja', zegt Konijn, 'we proberen het.' Kikker gaat in de nek van Konijn zitten. En Konijn klautert op Beer. En Beer gaat boven op Olifant staan. En Olifant stapt voorzichtig met één poot op Schildpad. Het bed van Klaas wiebelt. 'Kun je bij het touwtje?' vraagt Olifant. 'Stil blijven staan!' roept Kikker. En Kikker springt. Net op tijd. Want de knuffeltoren zakt in elkaar. De lamp is aan. Iedereen ligt over elkaar heen. Het bed is gelukkig zacht. En iedereen lacht want het is licht. 'Zal Klaas boos zijn?' vraagt Beer. 'Boos omdat het licht nu brandt?' vraagt Konijn. 'Ik ben bang van boos', zegt Olifant. 'Ik ook', zegt Kikker.

'Misschien', zegt Kikker plots, 'misschien kunnen we gaatjes in de muren knippen...' 'Gaatjes?' roepen de andere knuffels. 'Ja', zegt Kikker. 'Dan is het nooit meer helemaal donker. Ook niet als Klaas weg is.' 'Ik ben bang van gaatjes', zegt Beer. 'Daar komt van alles uit.' 'Ze hoeven niet groot te zijn', zegt Kikker. 'Hoe groot?' vraagt Beer voorzichtig. 'Zo groot?', zegt Kikker. En hij tekent een gaatje in de lucht. 'O', zegt Beer, 'O...'

Kikker neemt de grote schaar van kleine Klaas en begint voorzichtig te knippen. 'Ja', zegt Konijn. 'Dat is een mooi gaatje.' 'Precies een maan', zegt Olifant. 'Nu ik', zegt Olifant. Ook hij knipt een gaatje in de muur van karton. 'Precies een bloem', zegt Schildpad. En Konijn knipt een ster uit het huisje. Beer knipt niet. Want Beer is bang van gaatjes. Even later zitten ze weer allen op het bed. Ze kijken naar de gaatjes. 'Nu moet het licht weer uit', zegt Kikker. Ze kruipen weer allen op elkaar. Nu mag Schildpad het licht uitdoen. En weer valt de toren in elkaar. Alle dieren ploffen op elkaar in het bed. Even is het paniek. Dan roept Olifant, 'kijk de lichtjes'. 'Ja', roept Konijn. 'De gaatjes zijn lichtjes geworden'. De maan schijnt door de snippers naar binnen. De vijf knuffels zitten dicht bij elkaar. Ze kijken naar de gaatjes. Ze kijken naar de lichtjes. Nu is het nooit meer helemaal donker. Ook het donker gevoel is niet helemaal meer donker. Er zitten gaatjes in. Lichtjes. 'Voel jij dat ook?' vraagt Olifant. De andere dieren knikken. 'Ja', ze voelen het ook.

Fragment naar De Kockere, G., Boe!

3.2.2. Spelend herbeleven

Laat kinderen al spelend het verhaal herbeleven in een hoek van de klas.

Gebruik een zacht kussen als bed, vijf knuffels en als het kan ook een lampje met een trekkoordje. Als je niet over een lamp met een trekkoordje beschikt, kan je best het verhaal aanpassen aan een druk- of schijfknop.

Zorg voor een enigszins donkere ruimte, afgescheiden door een wand in papier of stof waarin de kinderen gaatjes kunnen knippen.

3.2.3. Gesprek over eigen angst in het donker

De knuffeldieren in het verhaal hebben schrik in de totale duisternis. Wat zou jij voelen als jij Schildpad was, of Beer, Olifant, Konijn of Kikker? Wat zou je voelen? Wat zou je allemaal denken? Wat zou je willen dat er gebeurt?

Verandert er iets in de kamer van de dieren als ze het licht aandoen in plaats van het donker te laten? Wat verandert er volgens jou wel en wat niet?

Wat kan er in het donker allemaal gebeuren denk je? Heb je dat al eens meegemaakt? Vertel er eens over.

Als er licht aan is, voelen de knuffeldieren de angst niet meer. Heb jij dat soms ook dat het donker is en je liever hebt dat er meer licht aan is? Vertel daar eens over. Ga je ergens heen waar meer licht is? Ga je zelf het licht aandoen of roep je dan iemand? Als je iemand roept, wat zegt die persoon dan? Wat zegt je mama? Wat zegt je papa? Zeggen zij hetzelfde of iets anders? Wat zegt je opa of oma als je al eens bij hen slaapt? Mag je bang zijn? Bij wie wel en bij wie niet? Zijn ze (soms) boos als je bang bent?

Als je een zaklamp of een ander lampje in je buurt hebt, voel je je dan anders? Hoe voel je je dan? Als je gaat slapen, is het dan pikdonker bij jou in de kamer of brandt er dan een lichtje? Als er een lichtje brandt, brandt dat dan in de kamer of in de gang? Hoe gaat dat bij jullie thuis? Hoe gaat dat mogelijk bij mama, bij papa, bij opa en oma? (zie hoger)

Geven kleine glimpjes van licht door het gordijn genoeg licht in de kamer? Geeft de straatlantaarn voldoende licht? Zouden de maan en de sterren ook genoeg licht geven voor jou? Zou je ook mannen en sterretjes in het gordijn willen knippen? In plaats van een lampje in je kamer? Wat zou het verschil zijn, denk je?

3.2.4. Tekenen en visualiseren

Wat kan je gerust stellen in het donker? Als je iets zeker weet? Als er iets zeker is? Waarmee kan je jezelf gerust stellen in het donker? Ook als mama of papa er niet zijn? Wat kan je helpen: een voorwerp, een gedachte,...?

Maak er een tekening over.

Laat de tekeningen zien aan elkaar en vertel er over.

Ga op een plek in de klas zitten en doe je ogen dicht, zodat het precies helemaal donker is. Denk dan aan wat je getekend hebt en zeg tegen jezelf: 'Ik kan mezelf geruststellen in het donker met ...'  Doe dat meerdere keren.

3.3. Impuls C: Sam in het donker

Elementen ontleend aan Nathalie Gheys, Bah! Naar bed. Angst bij het slapengaan, Eindwerk Opleiding Kleuteronderwijs EHSAL Europese Hogeschool Brussel.

3.3.1. Het verhaal vertellen

P. Bourgeois & B. Clark, Sam in het donker, Hasselt, Uitgevrij Clavis, 2001.

A. Sam in het donker

Sam is bang in zijn donkere schild. Hij vertrekt daarom op zoek naar hulp. Op zijn tocht ontmoet hij allerlei dieren, die telkens ergens bang voor zijn: een eend die bang is voor diep water, een leeuw voor hard lawaai, een vogel om hoog te vliegen, een ijsbeer is bang voor de koude. De angst van de andere dieren helpt Sam om zijn eigen angst te overwinnen.

Op het einde van het verhaal vindt hij een manier om zonder angst in zijn schild te kruipen.

Sam is een personage dat kleuters waarschijnlijk al kennen van de andere verhalen uit de Sam-reeks. De kleuters kunnen zich goed identificeren met het hoofdpersonage en zijn er door vertederd. Sam oefent een grote aantrekkingskracht uit op de kleuters. In het verhaal komen ook andere dieren aan bod. De kleuters identificeren zich met de dieren, maar eigenlijk identificeren ze zich met een bepaalde angst die het dier heeft.

3.3.2. Belevingsactiviteiten

A. Waarneming van een schildpad

Let wel op welke schildpad je kiest want bepaalde soorten zijn beschermd. Naast een echte schildpad kan je ook pluche en plastic schildpadden gebruiken.

B. Een groot schild maken

Met een grote groep kinderen kan je een groot schild maken. Het is de bedoeling dat de kinderen er zich helemaal kunnen onder verschuilen en dat het er donker in wordt. Mogelijk materiaal: kippengaas, planken, kranten, eventueel lakens, karton,...

C. De figuren en ontmoetingen een plaats geven

De eend en het diepe water: een grote waterbak, verschillende zwemattributen, waterspeelgoed, plastic eend,...

De leeuwen en het sterke geluid: alles wat geluid kan maken, deksels van kookpotten, houten lepels, schud dozen met stenen, ratels,...
Een cassette om zelf geluiden op te nemen.
Materialen om de oren af te schermen. Opdrachtkaarten in verband met waarnemingen van geluid.
Een sterk geluid kan gesymboliseerd worden door oorkleppen, een aangenaam en zacht geluid door enkele muzieknoten,...

Vogels en alles wat vliegt: ballonnen, vliegers, zeepbellen, vlaggen,... Maak in de zandtafel een maquette van een landschap en dit vanuit vogelperspectief; d.w.z. dat het landschap de ervaring dient weer te geven die je hebt als je ergens hoog bovenop staat. Je ziet de dingen dan anders. Je kan de kinderen dit ook laten ontdekken vanop hoge klimrekken of vanop de eerste of eventueel hogere verdieping van het schoolgebouw. Meteen worden de kleuters met hun eigen hoogtevrees geconfronteerd. Deze ervaring kan worden uitgebreid met luchtfoto's, stadsgezichten,...

De ijsbeer en de koude: winterkleding, waaronder liefst ook pelzen of pluche kledingstukken, wanten, mutsen,...
Allerhande materialen die koud aanvoelen: een stalen plaatje, een koelbox met echt ijs.

Het huis van mama: Het zelf gemaakte schild of de afgesloten boekenhoek kan hier dienst doen. De kleuters kunnen hier over hun tocht vertellen door dramatisering, hun ervaringen tekenen of enkele zinnetjes op cassette inspreken, ...

Op het einde van de tocht laten we de kleuters knus bij elkaar zitten onder een deken of onder het schild, de zelf gemaakte beschutting,... Nachtlampjes, of flikkerlichtjes,... maken het nog plezieriger.

D. Taalactiviteiten

Praten bij een prent: dit kan een prent uit het boek zijn of een tekening van een kleuter na het kringgesprek over bang zijn in het donker. Deze tekening kan de juf vergroten om vervolgens de verschillende aspecten van de tekening te bespreken.

E. Poppenspel

Sam kan je maken met een groene kous en een kartonnen schild verstevigd door papier-maché.
De geluiden die de kinderen in de leeuwenhoek hebben opgenomen worden tijdens het poppenspel gebruikt. Ook zelf gemaakte instrumenten kunnen dienst doen. Een lamp in de poppenkast is een absolute noodzaak.

De kleuters kunnen ook zelf het poppenspel doen. De gesprekjes tussen Sam en de dieren kunnen ze zelf gemakkelijk vertolken omdat ze steeds hetzelfde verloop hebben.

F. Kringgesprek over bang zijn in het donker

"Een praatje bij een plaatje": Je kan het boek gebruiken, maar je kan ook elke prent waarop Sam in verschillende houdingen staat, vergroten. De kleuters vertellen telkens iets over het bijhorende gevoel.

We kunnen een kind houdingen uit het verhaal laten imiteren, waarbij de andere leerlingen vertellen over het gevoel dat in deze houdingen ligt. (Je kan de leerlingen beurtelings een houding laten imiteren.)

De kleuters imiteren Sam en zoeken bovendien extra bewegingen bij elke prent: bijvoorbeeld zich klein maken van schrik, opspringen bij het overwinnen van angst,... en zoeken ook bewegingen bij elk dier: de leeuw neemt bijvoorbeeld grote passen, stapt heel fier, en maakt zich groot en breed wanneer hij brult.

3.4. Impuls D: Angst voor de donkere storm

3.4.1. De storm op het meer

Rembrandt - Jezus stilt de storm op het meer 

Rembrandt, Public domain, via Wikimedia Commons

De hele dag heeft Jezus met mensen gepraat. Hij is erg moe. Er zijn veel mensen bij hem, te veel misschien wel. Daarom zegt Jezus tegen zijn vrienden: 'Laten we de boot pakken en naar de andere kant van het meer varen. Dan worden we een beetje met rust gelaten'. Het is ook al laat geworden. Het wordt al een beetje donker. Ze stappen in de boot en varen weg. Jezus gaat achter in de boot liggen. Hij slaapt meteen. Als ze een eindje op het meer zijn, wordt het heel donker. Dikke wolken komen over het meer. Het begint heel hard te waaien. De golven van het water worden heel hoog. Het is een echte storm. De boot slaat bijna om. Er komt veel water in de boot. De vrienden van Jezus schreeuwen naar elkaar van angst. Ze geloven niet dat ze nog gered zullen worden, want ze kunnen de boot niet meer besturen. Jezus slaapt nog steeds. Zijn vrienden kruipen naar hem toe en maken hem wakker. Ze schreeuwen: 'word wakker, het stormt, we kunnen de boot niet meer houden; we zullen verdrinken'. Jezus kijkt even verwonderd de bange gezichten aan. Dan probeert hij rechtop te gaan zitten. 'Nee', roept hij, 'dat mag niet. We mogen niet verdrinken'. Jezus doet of hij niet bang is. 'Het water mag ons niet hebben,' roept Jezus. 'Vooruit golven, ga hier weg', schreeuwt hij. De storm gaat als een gek over de boot, alles kraakt, dan is het over. Langzaam trekt de storm weg. Het wordt heel stil. De vrienden van Jezus beven nog van angst. Jezus zegt: 'Jullie moeten niet zo snel bang zijn en denken dat je doodgaat. Als je bang bent, dan kun je helemaal niets meer doen. Dan doet de storm alles met de boot. Je moet maar altijd denken dat het altijd goed af kan lopen. Jullie zijn toch niet alleen. Ik ben er ook nog'. De vrienden van Jezus wisten eigenlijk niet wat ze moesten zeggen. (Mc. 4,35-41)

Bovenstaand verhaal gaat over bang zijn. Vooral over de wijze waarop met dat bang zijn wordt omgegaan. Het bang zijn, wordt door Jezus niet ontkend. Er was heus wel reden om bang te zijn. Jezus wil echter zeggen dat je nooit alle hoop moet opgeven in je angst. Probeer altijd vertrouwen te hebben dat je door je angst heen komt. Er zijn altijd wel mensen in de buurt die je er doorheen helpen: ik ben er ook nog. Bovendien moet je altijd bedenken dat de oorzaak van angst van voorbijgaande aard is.

We willen de kinderen dit verhaal aanbieden, niet om te laten zien hoe Jezus een storm wegwuift. Daar gaat het verhaal niet over. We presenteren dit verhaal om kinderen te laten ontdekken, het vertrouwen te geven, het geloof te schenken, dat er nog altijd een weg is om door de angst heen te komen. Het vergeten, als je even bij papa en mama op bed kunt zitten. Door de angst hoeft niet álle grond weg te zakken. Je hóeft niet per se in de 'golven' weg te zakken. Maar je kunt wel angstig zijn.

A. Het verhaal vertellen aan de hand van bijbelplaten

Vertellen aan de hand van de kijkplaten uit de Kijkbijbel, verhalen uit het oude en het nieuwe testament getekend door Kees de Kort, Haarlem 1992.

We verzamelen de kinderen in een kring, en vertellen het verhaal aan de hand van de beelden uit het verhaal en wat de kinderen bij deze beelden associëren aan gevoelens, belevenissen en herinneringen. Foto's van kinderen en mensen die in hun angst elkaar vasthouden, kunnen helpen de kinderen directer bij de kern van het verhaal te brengen. We laten de kinderen het verhaal vrij navertellen; ieder mag de ander aanvullen; we houden hierbij in het oog dat tussen alles wat de kinderen aan eigen ervaringen aan het verhaal toevoegen, de kern van het verhaal in het vizier blijft.

Overzicht van kinder- en jeugdbijbels.

B. Dramatiseren

Als het verhaal nog eens verteld is, laten we enkele kinderen het verhaal dramatiseren. Er zijn kinderen die in de boot zitten. De boot kan verbeeld worden door een lange doek die rondom rond door andere kinderen vastgehouden wordt. De grote kring kinderen kan dan deinend als de golven die het schip bedreigen. Ook hier kunnen blauwe doeken een hulp zijn.

Na de dramatisatie houden we met de kinderen een kort belevend gesprek.

Wat voelde je als je in de boot zat? Had je schrik van het water? Twijfelde je of de boot zou ondergaan? Voel je je dan groot en sterk, of klein en angstig? Vertel er eens over hoe je het hebt beleefd. Heb je op Jezus geroepen? Waarom wel of waarom niet? Kon jij zelf sterk blijven in de storm? Kon jij zeggen tegen de storm dat die stil moet worden? Wie wil dat eens proberen? Terwijl het water stormt zeggen dat het stil moet zijn?

Vanuit dit gesprek kan gezocht worden naar onderdelen van het verhaal die kinderen herbelevend verder willen verkennen.

  • Wat onthoud je van dit verhaal?
  • Als je het zou mogen spelen, wie zou je dan het liefste willen spelen?
  • Waarom werden de vrienden van Jezus bang?
  • Waarom vindt Jezus dat ze niet zó bang hoeven te zijn?
  • Waarom is Jezus zelf niet bang? Hij slaapt rustig verder alsof de storm hem niet kan deren. Hij heeft er precies vertrouwen in? In wie of wat heeft Jezus vertrouwen?
  • Zouden de vrienden van Jezus nu meer of minder op Jezus vertrouwen? Wat denk jij? Waarom denk je dat?
  • Als je bang bent roep je dan soms op Jezus?
  • Zou je soms (willen) roepen op Jezus als je bang bent? Denk je dat Jezus je dan kan helpen? Wanneer wel/niet? Wil je het eens doen? Wie wil proberen?
C. Je hoeft niet bang te zijn

Het verhaal van de storm op het meer zegt dat nabijheid en vertrouwen in Jezus de beste remedie is tegen angst. Kinderen zullen die nabijheid op een of andere manier concreet kunnen ervaren. Dat zal in de eerste plaats gebeuren door de bijzondere aandacht van de leidster of de leerkracht en door de aandacht van de kinderen.

Spelletjes en oefeningen rond nabijheid en houvast, zie IDK 3 deelthema 1: dragen en gedragen worden.

3.5. Impuls E: Spoken en griezelen, spelen met angst

3.5.1. Spoken en griezelen, omgaan met angsten

Unsplash - behrouz sasani

Tijdens deze periode van het jaar neemt de duisternis meer en meer de overhand op het licht. De koude, het ongure weer, de wind, de donder en de bliksem neemt de plaats in van de zaligheid van de zon. Onveiligheid neemt toe, de natuur toont haar dodende krachten. Mensen vluchten naar binnen. De angst en de onzekerheden, om wat buiten gebeurt, neemt toe en vertaalt zich in bedreigende geesten, spoken, weervolven enzomeer.

Leren omgaan met deze bedreigende en dodende kant van het bestaan is ook voor kinderen van belang. Kinderen moeten leren zien dat bepaalde angstaanjagende geluiden of beelden in het donker heel gewoon zijn als je ze in het licht hoort of ziet. Ook dienen kinderen te leren om verhalen over spoken en geesten te onderscheiden van de waarneembare realiteit (van wat echt is). De kinderen moet leren om de symbolische betekenissen van beelden te verstaan. Ze moeten zelf de eigen angsten verkennen door ze op te roepen en te leren hoe ze deze angsten onder controle kunnen houden of overwinnen. Al deze vaardigheden betreffen levensbelangrijke aspecten om in het leven te staan die kinderen moeten leren. Halloween biedt daar een uitstekende gelegenheid toe.

Toch is het niet vanzelfsprekend dat kinderen door te griezelen ook daadwerkelijk hun eigen angsten overwinnen. Elk kind ontwikkelt een eigen wijze om met angst om te gaan. Vraag hen hoe ze dit zelf beleven. Het hele gebeuren van Halloween krijgt doorheen de vaak oppervlakkige beleving en de commercialiteit geen echte diepgang, waardoor het weinig ingrijpend en louterend inwerkt op kinderen. Biedt het feest voldoende wezenlijke rituelen aan die de mens werkelijk van zijn bestaansangst kan bevrijden? Vindt het kind hierin voldoende vertrouwen? Verhalen en rituelen die hier op inspelen komen in de Halloweentraditie niet voor. In de christelijke traditie van Allerheiligen en Allerzielen worden overledenen opgenomen en gedragen ‘in Gods hand’ en blijvend op vele wijzen herinnerd door nabestaanden. Een vloed aan (bijbel)verhalen leert hoe pijn en lijden, dood en chaos overwonnen worden en het leven weer verrijst. Samen met kinderen met kritische ogen kijken naar de verhalen, gebruiken, rituelen, sfeerelementen van Halloween en Allerheiligen kan voor kinderen en leerkrachten een eye-opener zijn.

A. Griezelige kinder- en jeugdboeken

De stijgende populariteit van Halloween zorgt er ook voor dat er steeds meer series, films, kinder- en jeugdboeken verschijnen over Halloween. Verhalen bevolkt met heksen, tovenaars, monsters, vampiers en andere gruwelijke wezens.

Donkerte en duisternis

  • Swillens, Mo, Dag donker, Hasselt, 2003.
    Op een nacht wordt Lin wakker. Zomaar opeens. Ze doet haar ogen wijd open. Overal waar ze kijkt, is het donker. En Lin wordt bang. Heel bang. Een lief en herkenbaar verhaal voor iedereen, van 2 tot 92, die bang is in het donker.
  • AshBé, Jeanne, Uk en Poes in het donker, Wielsbeke, 2004.
  • Marita de Sterck, Wolven in het donkere bos, Tilburg, 2004.
  • Riphagen, Loes, De nachtmerries van Loes, Amsterdam, 2017.
  • Sjöberg, Lena, Nachtleven!, Leuven, Davidsfonds, 2019.
  • Greig, Louise & Ashling, Lindsay, De donker-doos, Antwerpen, 2017.

Heksen en Toveren

  • Cleynen, Geert & Lagrou, Patrick, De Halloweenheksen, Amsterdam, 2002.
    Hanne, Lore en Winnie zijn drie zussen die zich graag verkleden. Dat hebben ze van hun vader, want die is gek op carnavalsfeesten. Maar andere kinderen vinden het maar niets en lachen de drie zusjes uit. Hanne, Lore en Winnie zijn het beu en zinnen op wraak. Van een oud vrouwtje leren ze allerhande vreemde trucs. Met Halloween willen ze tot de actie overgaan. Alleen weten ze niet dat er nog andere Halloweenheksen van de partij zullen zijn... Patrick Lagrou haalt weer een heleboel griezeltrucs boven om je in de ban te houden van dit magische, bloedstollende verhaal.
  • Voor jongere heksen is er het amusante prentboek Juf Bezemsteels Heksenschool van Jana Dillon & Rebecca McKillip Thornburgh waar leerling-heksje Pandora de boel ongewild op stelten zet.
  • De vrolijke maar lichtjes onbekwame Heks Babeloe moet terug naar school in De Heksenschool van Dorothea Lachner en Christa Unzner, De Vier Windstreken.
  • Patricia De Landtsheer, De heksen van het Blaasveld, toont aan dat hekserij ook een ernstige zaak kan zijn, zeker in het 16de-eeuwse.
  • Het Toverboek van Marcus Pfister (bekend van: De mooiste vis van de zee) met verborgen spreuken, panorama's en fabeldieren.
  • Daniëls Guy, Heksenwens, Hasselt, 2015.

Spoken, griezels en geesten

  • Rieper-Bastian, Marlies, Monster voor het raam: een griezelverhaal, De Vier Windstreken, 2003. 
    Sven vertelt zijn vriendin Fleur een groot geheim: bij hem op zolder woont een hele monsterfamilie! En hij heeft misschien een vampier voor het raam gezien. Fleur gelooft er eerst niks van. Maar als ze 's avonds een raar getik horen, gaan ze op onderzoek uit. En het is waar, er zijn bewoners onder het dak.
  • Karger, Ulrich & Waas, Uli, Spoken in de speelzaal, Voorschoten, 2002.
    Vanavond verkleden de kinderen van Louises groep zich als spoken. Na het spokenfeest mogen ze allemaal op school blijven slapen. Natuurlijk vinden de kinderen spoken best griezelig. Maar dan leert Louise haar vriendjes een truc waardoor ze niet meer bang zijn in het donker.
  • Boonen, Stefan, De nacht van de honden, Amsterdam, 2003.
    Het is Halloween, een nacht waaraan Ruben een hekel heeft. Hij blijft thuis, wil niks en niemendal te maken hebben met de griezelparade die door de straten trekt. Maar of dat nu zo verstandig is? De voorbije nacht zag Ruben immers een vreemde gestalte in de tuin en wat verderop in de buurt werd een inbraak gepleegd. Halloween wordt voor Ruben een donkere en lange avond. Al krijgt hij het gezelschap van een mooi, maar vreemd meisje. Zij is al net zo geheimzinnig en ongrijpbaar als de honden die het donker doorkruisen.
  • Baeten, Lieve & Boonen, Stefan, Halloween, Amsterdam, 2002.
    Uitgeverij Clavis publiceert dit prentenboek ter ere van Lieve Baeten. Lieve maakte deze illustraties enkele jaren geleden voor een Amerikaanse uitgever. De uitgeverij wil samen met de kinderen van Lieve Baeten haar nagelaten illustraties zo goed mogelijk beheren en beschermen. Halloween; een nacht vol tollende trollen, hocus pocus pats, spoken, heksen met hoge hoeden, donderspreuken. Kortom, een boek vol bibberpret.
    Lieve Baeten (1954-2001) maakte deze illustraties jaren geleden voor een Amerikaanse uitgeverij. Stefan schreef er nu een nieuwe tekst bij. Halloween is een boek voor alle kinderen en volwassenen die van Lieve's prachtige illustraties houden.
  • Johnson, Pete, De spookhond, Averbode, 2001.
    De tienjarige Daniel Grant mag van zijn mama een griezelfeestje houden. Samen met zijn vrienden Laura en Harry willen ze Aaron, de zoon van mama's vriend, de stuipen op het lijf jagen. Het hoogtepunt op het feestje is het spel: "Moord in het donker". Daniel verzint het verhaal van een spookhond die op zoek is naar eeuwige rust. Als iemand het waagt een steen weg te nemen van zijn graf, komt de hond voor immer ronddolen in diens dromen... Wanneer de drie vrienden en Aaron de afschuwelijkste nachtmerries krijgen, roept Daniel met zijn verbeelding de hond op, ridiculiseert hem en laat hem verdwijnen in alle tevredenheid. En net als Dan en Aaron meer naar elkaar toegroeien, besluit Roy, de vriend van Dans mama, om de relatie te verbreken.
  • Bourgeois, Paulette & Clark, Brenda, Sam viert Halloween, Amsterdam, 2002.
    Sam en zijn vriendjes in het bos vieren Halloween met een fantastische verkleedpartij. Er is zelfs een echt spookhuis. Sam vindt het heel spannend om te raden wie van zijn vriendjes in welk pak verscholen zit. Over Beer hoeft hij niet lang te piekeren. Die verkleedt zich altijd als spook. Maar zit Beer wel in het spokenpak?
  • Huriet, Geneviève, Brrrr! Hier spookt het!, Aartselaar, 2003.
  • Gerritsen, Paula & Van Bodegraven, Jeannette, Grote griezels!, Haarlem, 2003.
  • Karger, Ulrich & Waas, Uli, Spoken in de speelzaal, Voorschoten, 2002.
  • Brière-Haquet, Alice, Spoken handleiding, Antwerpen, 2014.
  • Mabu, Een spookje in de klas, Hasselt, 2018.

Halloween algemeen

  • Ingpen, Robert & Kuiper, Nannie & Neugebauer, Charise, Halloween Circus, Voorschoten, 2002.
  • Bernauw, Patrick & Bracke, Dirk & De Kockere, Geert & Westerduin, Anne, Halloweenverhalen verteld door Vlaamse jeugdauteurs, Tielt, 2002.

3.6. Impuls F: Halloween een vreemd gebeuren?

3.6.1. Inventariseren van ingrediënten

Laat kinderen meebrengen wat ze thuis allemaal kunnen vinden dat volgens hen in verband staat met Halloween. Zowel voorwerpen als krantenknipsels en reclamefolders.

De kinderen vertellen aan elkaar of ze gemakkelijk of moeilijk iets vonden over Halloween. Hoe komt dit? Zijn er kinderen die veel mee hebben? Hoe komt dat verschil eigenlijk? Wordt Halloween verschillend gevierd? Zijn er kinderen die thuis Halloween vieren? Waarom doen ze dat? Zijn er kinderen bij wie ze dit feest thuis niet willen of niet mogen vieren? Waarom is dat zo?

3.6.2. Ordenen en groeperen

Breng in groepjes in de klas het materiaal bij elkaar en probeer het te ordenen. Wat hoort bij elkaar en waarom? Wat hoort er nog bij en wat niet? Zijn er nog voorwerpen waarvan we weten dat ze ook bij Halloween horen, maar waar we niets van gevonden hebben? Bij elk groepje voorwerpen proberen we aan elkaar te vertellen waarom het bij het feest van Halloween hoort. Als er iets is om te lezen probeer je te kijken wat het vertelt over de ingrediënten en de betekenis van Halloween.

Welke vragen heb je nu allemaal over Halloween waar je meer wil over weten?

3.6.3. Tentoonstellen

Maak met je groepje in een hoek van de klas een tentoonstelling waarbij je al het gevonden materiaal zo mooi, speciaal, origineel mogelijk presenteert. Vooral de ingrediënten en de betekenis van het feest moeten duidelijk naar voor komen met kaartjes, titels en opschriften. Ook de vragen over Halloween die je nog hebt moeten voor iedereen duidelijk in de tentoonstelling te zien zijn. Bekijk elkaars tentoonstelling en stel vragen aan de makers.  Voer een gesprek met de klas over de vragen: Waarom vieren mensen dit feest? Waarom houden mensen zich op Halloween bezig met: bieten uithollen, verkleden, angst aanjagen?

3.6.4. Op zoek naar meer

Per twee of drie kinderen of per groepje kiezen de kinderen onderdelen van het feest uit die aan bod gekomen zijn en die ze verder gaan onderzoeken. Na de les(dag) gaat iedereen op zoek naar meer informatie over de ingrediënten, de gebruiken en gewoonten en de betekenissen van het feest in kranten en weekbladeren, in boeken en tijdschriften, op internet.

3.6.5. Een Halloweenkrant maken

De meegebrachte, nieuwe informatie wordt in groepjes verwerkt en creatief vorm gegeven tot één (of meerdere) pagina's (A3) van een verder samen te stellen krant. De krantenpagina's worden inhoudelijk en vormelijk aan elkaar voorgesteld en samengebundeld. De Halloweenkrant wordt goed zichtbaar uitgehangen aan de schoolinkom: "Alles wat je weten wou over Halloween, maar nooit durfde vragen!" Je kan ook mini- Halloweenkrantjes maken voor de hele school. Of met de webmaster van de schoolsite de informatie op het internet zetten.

3.6.6. Het spel van Halloween spelen

Laat kinderen in groepen een mogelijk programma voor een eigen Halloweenfeest maken uitgaande van volgende vragen:

  • Welk gebruik uit het Halloweengebeuren vind je spannend, aantrekkelijk en waarom? Wat grijpt je aan? Ervaar je dit als iets belangrijk (in je leven)? Betekent dit veel of eerder weinig voor je? Waarom is dat zo?
  • Welke delen uit het Halloweenfeest zou jij uitkiezen? Stel met een groepje in de klas zelf een programma voor een Halloweenfeest samen. Vermeld bij alles wat je uitkiest voor jullie feest waarom dit voor mensen belangrijk is of kan zijn. Met alle feesten vieren mensen dingen die ze de moeite waard vinden in hun leven. Wat is dit waardevolle element in jullie Halloweenfeest?
  • Kom je angst, griezel, duister, dood ook op andere momenten van het jaar tegen? Vertel er eens over? Hoe ga je daar mee om? Zijn er elementen uit het Halloweenfeest die je dan ook voelt, ervaart of doet? Zijn er dan andere gebruiken of gewoonten die je kent en die beter gepast zijn? Welke zijn dat dan? Kunnen ze ook in jouw Halloweenfeest een plaats verwerven? Waarom wel of waarom niet? Horen elementen uit de feesten van Allerheiligen en Allerzielen in het Halloweenfeest thuis? Waarom wel of niet. En omgekeerd?
  • Halloween lijkt ook wel erg op Karnaval met bijvoorbeeld de verkleedscènes. Zijn er elementen van Karnaval die ook bij Halloween thuishoren? En omgekeerd? Waarom is dat zo? Krijgen ze een plaatsje in jouw Halloweenfeest? Wat is de reden daarvan?
  • Maak een lijstje met de gekozen ingrediënten van jullie Halloweenfeest in volgorde van belangrijkheid. Motiveer de keuze van de drie belangrijkste elementen naar de andere groepen toe.
  • Beluister elkaars argumenten, ideeën, waarden... Tracht samen met een ander groepje kinderen een nieuw programma te maken op basis van jullie vorig programma en op basis van de argumenten die in de voorstelling door heel de klas aan bod gekomen zijn.

Unsplash - Sonya Pix

3.7. Impuls G: Halloweentocht

3.7.1. Opzet

Een tocht in het duister, langs veldwegen en straten, die op creatieve wijze verlicht zijn met de typische ingrediënten van Halloween, waarlangs de kinderen in kleine groepjes, samen met ouders en andere gezinsleden, vrienden en kennissen wandelen. Deze tocht laat hen kennismaken met de betekenissen en achtergronden van het feest.

3.7.2. Doelen

De kinderen leren stilstaan bij en omgaan met duisternis en de bijkomende gevoelens van angst, onveiligheid, twijfel, vreemdheid, spanning, nieuwsgierigheid enzovoort. De kinderen leren deze gevoelens kennen en leren er verhalender- en spelenderwijs mee omgaan.

De kinderen leren luisteren naar verhalen en kijken naar beelden die iets vertellen over hoe mensen omgaan met licht en duister in hun leven, letterlijk en figuurlijk.

De kinderen leren diverse aspecten van het Halloweengebeuren kennen en verdiepen en worden wegwijs in de betekenis om het waardevolle van het bijkomstige te onderscheiden.

3.7.3. Richtinggevende inhouden

De inhoudelijke elementen van de betekenissen van het Halloweenfeest moeten goed op de voorgrond komen en op diverse wijzen in beeld gebracht worden. Lees deze inhouden vooraf grondig door. Zie achtergrondinfo: Halloween, Allerheiligen en Allerzielen.

De vormelijke ingrediënten: uitgesneden pompoenen, doodskoppen, heksen, geraamten, vleermuizen en zo meer staan ten dienste van de inhouden.

Unsplash - Paige Cody

De diversiteit aan gevoelens -die kunnen ontstaan rondom licht en duister, warmte en koude- moet in de loop van de tocht kunnen beleefd en verkend worden, alsook de wijzen waarop men hiermee kan omgaan. Oude verhalen kunnen verbonden worden met actuele bedreigingen in de samenleving en angsten waarmee mensen leven.

3.7.4. Mogelijke ingrediënten

A. Een sfeervolle startruimte

Een sfeervolle startruimte versierd met uitgesneden pompoenen, lichten, lantarentjes, manen en sterren, waarbij lieve en vriendelijke heksen je wegwijs maken in het gebeuren van de tocht.

Een wandeltocht uitstippelen langs straten, huizen, bos en veld met oog voor boeiende eigenschappen in het landschap die een sfeervol en spannend gebeuren kunnen mogelijk maken en voldoende afwisseling tussen rust en spanning  brengen.

B. Elementen in het landschap

Er zijn misschien ook in het landschap elementen die voor een meerwaarde kunnen zorgen in het hele gebeuren. Een speciale of oude boom, een holle weg, een open plek in het bos, een kapel, een kruispunt van weggetjes, een oude stalling, een vijver, een beek, ...

Wanneer er weinig landschappelijke elementen zijn, maak je gebruik van de huizen in de straat. Je kan zo bijvoorbeeld via een aangeklede garage van een huis in de achtertuin ervan belanden waar het tuinhuis of de fietsenstalling ook een eigen sfeer kan oproepen en je verder via de tuinpoort of een overstapje, bij de buren belandt (met hun blaffende hond) en zo via de angstaanjagend versierde gang van het huis weer op straat belandt.

C. Een Keltische druïde

Als druïde verkleed, vertellen een man en een vrouw temidden van cirkels van vuur over de Keltische gebruiken en gewoonten. Zie achtergrondinfo: Halloween, Allerheiligen en Allerzielen.

Ze laten zien hoe vuren werden aangestoken, hoe ze meegedragen werden in bieten en nodigen elk groepje uit om het vuur verder te dragen in een biet en om de eigen meegedragen lichtjes aan te steken met vuur.

D. Spel om de angst van doden en geesten

Geraamten, doodshoofden en duivelfiguren met een zeis symboliseren de menselijke angst voor de dood. Deze figuren roepen de angst op om zelf te sterven. Een ongeluk zit vaak in een klein hoekje. Tijdens de tocht zien de kinderen figuren als deze verschijnen en weer verdwijnen, ze horen hen schaterlachen alsof ze hen met al hun angsten uitlachen en ze horen kettingen rammelen alsof de figuren hen willen ketenen.

Tijdens de tocht kunnen er ook geesten opduiken van overledenen die geen rust gevonden hebben en nog steeds ronddwalen als spoken. Laat ze met spanning verschijnen en weer verdwijnen op verschillende punten van de tocht.

Let wel op dat griezelen iets anders is dan kinderen en ook volwassenen de stuipen op het lijf jagen.

E. Tegen bedreiging en de angsten in het duister

Mensen die onderweg meespelen als geest of spook moeten een onderscheid maken tussen spel en ernst. Laat de kinderen af en toe zien dat achter de maskers en geraamten heel gewone mensen schuilgaan.

Laat de kinderen zich onderweg verkleden met ingrediënten waarmee ze zelf kunnen griezelen. Zo leren ze met hun angsten omgaan en zelf macht krijgen over wat hen bedreigt.

Leer kinderen spreuken en zegwijzen aan die het kwade en de dood op afstand houden. Zo kunnen kinderen het angstaanjagende doen verdwijnen wanneer ze hun eigen angst niet meer machtig zijn.

F. Hartverwarmende soep

Schep halverwege uit reuzenpompoenen pompoensoep. Dit is niet alleen deugddoend tijdens de koude wandeling. Kinderen kunnen op adem komen en kunnen vertellend, aan elkaar en aan volwassenen, kwijt wat ze gezien, verbeeld en beleefd hebben.

G. Kapelverhalen

Vertel als verklede heilige of als kapelbehoeder aan één of ander kapelletje onderweg het verhaal van een plaatselijke heilige die het kwade, de duistere krachten heeft weerstaan. Ook bijbelverhalen over het overwinnen van angst en dood kunnen hierbij passend zijn.

H. Kerkhof

Vermijd het kerkhof te gebruiken als onderdeel van de tocht. Een kerkhof is een plaats die beladen is met een grote verscheidenheid aan betekenisgeving en wezenlijke gevoelens van mensen. Een kerkhof respecteer je best als een vrijplaats, waar ieder individu zijn eigen bestemming aan geeft. Een ritueel spel opvoeren op een kerkhof in deze context kan je dus beter vermijden, hoezeer het zich ook leent voor zo'n gebeuren. Als de tocht toevallig toch langs het kerkhof loopt, werk dan uitsluitend met sfeerverlichting.  De angsten, verhalen, verbeeldingen van de mensen die passeren doen hun eigen werk wel. Als je het echt niet kan laten, is een geest laten verschijnen net voorbij het kerkhof aan de andere kant van de weg, veel verrassender dan spoken op het kerkhof. Maar beter dan geesten laten verschijnen, is iemand laten meelopen die vertelt hoe mensen door de tijden heen over de geesten van overledenen hebben nagedacht.

I. Het verhaal van Jack o Lantern (Jaak met de lantaarn)

Vertel verkleed als Jack met de lantaarn ergens onderweg het verhaal van Jack met de lantaarn.

Zie achtergrondinfo rond Halloween.

J. Boomgeesten

Omdat bomen zoveel langer leven dan mensen worden ze vaak een geest toegedicht. Laat de geest van een boom tot leven komen. Iemand verschuilt zich in een boom en vertelt als boom een verhaal over het vallen van de bladeren, het verliezen van krachten, het herwinnen van krachten in de lente of een verhaal over bijzondere eigenschappen van een boom.

Men kan zich ook verkleden als boomgeest, van achter de boom vandaan komen en zich al vertellend tussen de mensen begeven.

K. Een gezellig onderkomen als eindpunt

Een sfeervol eindpunt...

...waar mensen met elkaar hun ervaringen kunnen uitwisselen en hun eigen verhalen van hun eigen angsten of herinneringen aan een ver verleden kunnen vertellen.

...waar kinderen hun ervaringen met spinnen, heksen, vleermuizen, spoken en geraamtepoppen kunnen herspelen in poppenkasten of speelhoeken.

...waar alle ingrediënten van het Halloween feest zichtbaar aanwezig zijn, eventueel met een korte toelichting op kaartjes.

L. Aandachtspunten

Betrek zoveel mogelijk mensen die wonen op het parcours bij het Halloweengebeuren. Mensen gaan dan spontaan hun huizen versieren en reiken vaak nieuwe ideeën en mogelijkheden aan om de tocht op originele wijze gestalte te geven.

Zorg dat elk groepje vergezeld wordt van volwassenen die voldoende op de hoogte zijn van de doelen van de tocht zodat er onderweg nergens oudere kinderen of jongeren een 'schrik'bewind kunnen voeren of met misplaatste grappigheid de goede orde dreigen te verstoren.

Zorg dat de weg voldoende verlicht is om veiligheid en zekerheid te bieden.

Geef de deelnemers zelf ook een lichtje mee voor onderweg, nodig hen uit het zelf te maken of ontwikkel daarvoor bij de start kleine workshops waarbij mensen zelf hun lichtje kunnen maken. Op 15 minuten kan er al veel gebeuren.

Stippel een parcours uit dat goed toegankelijk en vrij makkelijk beloopbaar is. Niet iedereen is even goed te been en de duisternis is vaak al moeilijk genoeg.

Geef de oudste kinderen verantwoordelijkheid in hun taken zoals bijvoorbeeld: mensen wegwijs helpen onderweg, soep bedelen, meelopen met de kleinsten tot zelf meespelen in verhalen en toneeltjes onderweg.

Geef een boekje mee waarin de betekenissen van het feest toegelicht worden en de verbindingen met Allerheiligen en Allerzielen uit de doeken worden gedaan.

Haywood C., Het eerste Halloweenfeest van Penny en Patsy in Van Hest J., Van der Valk S., Feestverhalen, Bloemendaal, 1996, 155-159.

3.8. Impuls H: De lichtkrans van Allerheiligen

Zie achtergrondinfo: Het feest van Allerheiligen

3.8.1. Lichtkrans van de heiligen

Vaak is rondom de hoofden van heiligen een lichtkrans afgebeeld. Gewoonlijk is deze lichtkrans, die als een cirkel rond het hoofd van de afgebeelde persoon hangt, wit of goudgeel van kleur, als teken van zuiverheid en heiligheid. Behalve heiligen worden ook Christus (of 'het Lam van God', symboolfiguur voor Christus) en de Heilige Geest (voorgesteld als duif) afgebeeld met een nimbus rond hun hoofd. In dat geval is de nimbus voorzien van een drie-armig kruis, ten teken dat de afgebeelde figuur deel uitmaakt van de Drie-eenheid: God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Kunstenaars kunnen ook gebruik maken van andere middelen dan deze lichtkransen om heiligheid en goddelijkheid in beeld weer te geven.

Licht om iemands hoofd wil dus zeggen dat iemand licht uitstraalt, dat hij of zij een lichtend voorbeeld is van wat goed is, waardevol, vredevol, liefdevol, rechtvaardig en zo meer. Een heilige (komt van het woord 'heil' of 'heel') is eigenlijk iemand die 'heel' is, iemand van één stuk. Een persoon die op zijn eigen wijze wat meer 'heelheid' en verbondenheid in de samenleving brengt.

3.8.2. Op zoek naar een oude heilige

A. Op zoek naar een oud beeld

Ga op zoek naar een oud beeld (desnoods een afbeelding) van één of andere bestaande heilige. Bijvoorbeeld de parochieheilige of de heilige van één of andere plaatselijke kapel.

Onderneem een zoektocht naar wat deze figuur in het verleden voor mensen te betekenen had.

  • Welke voorwerpen en attributen heeft hij of zij bij?
  • Waarheen verwijzen die?
  • Welke verhalen worden over haar/hem verteld?
  • Ga op zoek naar mensen die over deze heilige iets kunnen vertellen.
  • Neem een interview af.
  • Laat mensen aan het woord die iets van de kerk of de kapel afweten.
  • Neem foto's.
  • Verzamel al het materiaal in een kijk en leesboek.
  • Wat betekent deze figuur mogelijk voor de mensen van vandaag?

Literatuur:

  • Knijpenga S., Heiligenlegenden, Zeist, 1993.
  • Dunn M., Heiligen, de uitverkorenen, Rijswijk, 1994.
  • Schauber V., Schindler M., 101 heiligen voor kinderen, Brussel, 2003.
B. Ontwikkel een stralenkrans

Ontwikkel een stralenkrans rond dit beeld waarin de belangrijkste waarden en eigenschappen van deze heilige in beeld worden gebracht. Gebruik daarvoor ook actuele symbolen en ingrediënten.

C. Heilige figuren en bewogen grensgangers vandaag

Ga op zoek naar hedendaagse figuren die voor kinderen van vandaag inspirerend kunnen zijn. Doe hetzelfde voor actuele personen die volgens de kinderen de status van heiligen verdienen.

3.9. Impuls I: Lichten op de graven van Allerzielen

Zie achtergrondinfo: Het feest van Allerzielen

3.9.1. Lichten op het kerkhof

A. Kaarsen en lantarentjes bij een graf

Toon de kinderen foto's van lichtjes op het kerkhof. Wat treft je? Wat spreekt je aan? Welke vragen komen er bij je op?

  • Op een kerkhof branden kaarsen en lampen.
  • Vind je dat mooi? Passend? Spannend?
  • Waarom doen mensen dat? Waarom zetten mensen naast bloemen soms ook lichtjes op een graf? Vertellen lichtjes iets anders dan bloemen?
  • Zou het plaatsen van lichtjes ook met de tijd van het jaar kunnen te maken hebben? Probeer eens een verband te zoeken.
  • Zie je een verband tussen licht en donker, warmte en koude, leven en dood? Probeer dat eens te verwoorden?
  • Kan je daar voorbeelden bij vinden?
  • In de herfst en de winter zijn er vaak meer mensen die sterven dan in de lente en de zomer. Zou daar een reden voor zijn?
B. Lichtversieringen maken 

Je kan met de klas lichtversieringen maken om op graven van bekende overledenen te plaatsen. Maak met natuurmaterialen een kunstige ondergrond en versier glazen potjes met diverse kleuren rozepapier: je kan dit papier er rond lijmen of lijmverf gebruiken (wel duur) om te schilderen. Breng het geheel samen. Bij een kerkhofbezoek kunnen deze lichtversieringen meegenomen worden, maar ze kunnen ook de herdenkingshoek in de klas mee gestalte geven.

Een licht branden voor een overledene is aan hem of haar denken. Christenen willen net zoals vele andere mensen en volkeren hun overleden familieleden en vrienden niet vergeten. Door aan hen te denken, blijven ze levend. Zo licht hun leven in herinnering weer op uit de duisternis van het dodenrijk. Christenen willen met het aansteken van licht bij de graven en de kruisen, het geloof uitdrukken dat mensen door hun dood heen in een nieuw leven zijn terecht gekomen. Een leven waar licht het gewonnen heeft van het donkere duister. Angst maakt plaats voor vreugde en vertrouwen. Het leven gaat voort, zet zich verder ondanks de dood.

Bij het stellen van het ritueel waarbij men lampjes plaatst op grafstenen op het kerkhof of in de herdenkingshoek is het goed dat de aandacht hieraan gegeven wordt en dat kinderen levende herinneringen aan de overledenen ophalen. Herinneringen die voor hen een lichtend voorbeeld kunnen zijn.

C. Een viering van licht met Allerzielen

Voor de Allerzielenviering worden alle kruisjes op een muur vooraan in de kerk bij elkaar gehangen. De kruisjes zijn tekens van de mensen die in het afgelopen jaar overleden zijn. Dat wordt goed bijgehouden. Het 'Boek van het nieuwe leven' ligt erbij op een lezenaar en de paaskaars brandt. Na de verkondiging gaan voorganger en acolieten bij de kruisjes staan. De voorganger noemt aandachtig een aantal namen. Dan worden bij de kruisjes lichten ontstoken en wordt er een refrein gezongen of de strofe van een lied. Weer worden met zorg nog een aantal namen genoemd, worden lichten ontstoken en het refrein gezongen. Dit gebeurt vier maal. Daarna gaat de eucharistieviering verder.

Aan het einde van de viering, na het slotgebed, wordt de tocht naar het kerkhof aangekondigd. Fakkels worden aan de paaskaars aangestoken en er wordt gezongen: 'Als God ons thuisbrengt'. De fakkels worden aan enkele kerkgangers gegeven; ook in de laan naar het kerkhof (die een paar honderd meter van de kerk ligt) staan hier en daar fakkels. Op het kerkhof staat een vuurpot. De voorganger zegt:

"Beste mensen, ons leven is een reis die kort of lang kan duren, een reis die kan voeren door donkere winternachten, maar ook door heerlijke zomerdagen. Maar altijd trekt God onderweg met ons mee, zoals Hij met het joodse volk meetrok op weg naar het land van belofte: een lichtende wolkkolom overdag en een vuurzuil 's nachts. Als teken van ons geloof dat ons leven niet eindigt in een donkere afgrond maar in een land van belofte, waar geen verdriet, geen dood en geen duisternis meer zijn, ontsteken we hier het vuur, het licht van de verrijzenis."

3.9.2. Het vagevuur

A. Vertellen over het geloof in het vagevuur

Op de dag van Allerzielen kunnen de gelovigen door hun gebeden zieltjes uit het vagevuur verlossen. Het vagevuur is volgens de rooms-katholieke kerk niet zo'n prettige toestand na de dood. Daar verblijven de zielen van de overledenen een tijdje om hun zonden (fouten) uit te boeten, om nadien in de hemel opgenomen te worden. In het vagevuur zouden die zonden zachtjes worden weggebrand.

Ook nu zijn er katholieken die geloven dat je op Allerzielen een ziel uit het vagevuur kunt verlossen door heel veel onzevaders en weesgegroetjes te bidden.

B. Associëren bij beelden en kunstwerken

Bekijk de afbeeldingen en kunstwerken over het vagevuur. Wat zie je allemaal? Wat roept het bij je op aan gevoelens, herinneringen en associaties. Vertel er over aan elkaar. Welke vragen komen bij je op? Stel ze aan elkaar.

Vuur is niet alleen licht. Het doet pijn. Het verbrandt ook iets. Daarom wordt vuur ook zuiverend genoemd zoals bij afvalverbranding. Het doet het vuile, het overtollige, het teveel, het negatieve verdwijnen. Hierdoor is vuur ook een beeld geworden van boete doen: vuur leert gedrag af dat meer kwaad doet dan goed. Zulk gedrag afleren, is vaak moeilijk en doet pijn.

C. Zielenbrood

In Vlaanderen bestond tot in het begin van de negentiende eeuw het gebruik om op Allerzielen 'zielenbrood' te eten. Op die dag werden heel veel lekkere broodjes gebakken. Zoveel broodjes als je op kon eten, zoveel zieltjes zouden er uit het vagevuur verlost worden. Je kunt je voorstellen dat er goed gegeten werd. Ook werden er heerlijke pannenkoeken gebakken. De eerste gooide men met een grote boog in het vuur. Die was voor een zieltje.

3.9.3. El Dia de los Muertos

In Mexico viert men jaarlijks de 'Dag van de Doden', in het Spaans 'Dia de Muertos. Het is een herdenkingsdag en valt elk jaar op 31 oktober, 1 en 2 november. Ook in sommige andere Latijns-Amerikaanse landen wordt dit feest gevierd. Ondanks de naam van het feest, is het een vrolijk en kleurrijk feest dat met gans de familie gevierd wordt.

 

3.10. Impuls J: Het meer van de levenslichten

3.10.1. Het meer van de levenslichten

Bewerkt fragment uit: Sommer-Bodenburg A., Dag Oma, Amsterdam, 2003.

Daar, bij die grote treurwilg, is opa's graf. Julia blijft voor het heuveltje naast opa's grafsteen staan. Onder die heuvel, onder al die bloemen en kransen, moet oma nu liggen! Julia kan het niet geloven. Maar daar staat oma's naam, op de linten die aan de kransen zitten. De tranen schieten in Julia's ogen. 'Waarom ben je zo ver weg, oma?' zegt ze snikkend. 'Kom toch terug. Ik hou zoveel van je.' De bladeren van de treurwilg ritselen zacht. Julia kijkt op. Een zuchtje wind strijkt langs haar wang, heel zachtjes. Zo streelde oma haar altijd! 'Oma, ben je hier?', vraagt ze. Weer ritselen de bladeren, stilletjes en geheimzinnig, alsof ze Julia iets willen vertellen. Dan gaan de takken uiteen en er komt iemand te voorschijn. Het is een kind met een bleek, bijna doorschijnend gezicht. 'Wie ben jij?' vraagt Julia. Het kind glimlacht en begint een melodie te neuriën. Het is het liedje uit oma's speeldoos! 'Ken jij mijn oma?' Julia's stem trilt. 'Ja,' antwoordt het kind. 'En ik ben hier omdat ik je wil helpen.' 'Helpen?', vraagt Julia. 'Ik weet dat je je oma hebt verloren,' zegt het kind. 'Maar als je het heel vurig wenst, kan ik je laten zien dat ze toch nog altijd bij je is.' '0, ja!', roept Julia. 'Doe dan je ogen dicht.' Julia doet haar ogen dicht. Ze hoort zachte muziek: oma's liedje. 'Doe ze nu open,' zegt het kind. Julia knippert. Alles is veranderd. De lucht is zwart en vóór Julia ligt een meer waarop ontelbare kaarsen branden. Als eilanden van witte was drijven ze op het water. 'Waar ben ik?' vraagt Julia. 'Je bent op het meer van de levenslichten,' antwoordt het kind. 'En oma? Waar is oma?', vraagt Julia. 'Hier is alleen maar haar levenslicht.' Het kind stapt in een roeiboot die aan de waterkant ligt en wenkt Julia: 'Kom!' Julia volgt aarzelend. De boot glijdt het meer op, tussen de kaarsen door, zonder ze te raken. Verbaasd kijkt Julia rond. Sommige kaarsen drijven in hun eentje op het water, andere dicht bij elkaar. Maar ze zijn allemaal verschillend van lengte. Een paar lijken nog maar net aangestoken. Andere zijn al een heel eind opgebrand en een heleboel zijn uit. 'Ieder licht is een mensenleven,' zegt het kind. 'Als een mens moet sterven, sterft ook zijn licht.' 'Dan zijn al die kaarsen die niet meer branden... dode mensen?' vraagt Julia. 'Ja,' antwoordt het kind. 'En oma's licht?' 'Dat brandt ook niet meer.' De boot glijdt steeds verder. Julia durft nauwelijks te ademen, uit angst dat ze één van de levenslichten uitblaast. 'De vlammen zullen echt niet doven,' zegt het kind vriendelijk. 'Jawel!' roept Julia. 'Er is er net eentje uitgegaan!' 'Ja, maar dat komt niet door ons.' 'Is die gedoofd omdat... er iemand is doodgegaan?' 'Ja.' 'En de andere kaarsen, die zo flakkeren... Gaan die mensen ook dood?' 'Misschien wel, misschien niet,' antwoordt het kind. 'Als iemand erg ziek wordt, of als hij heel, heel veel verdriet heeft, dan beeft zijn levenslicht.' 'Beefde oma's licht ook?' 'Ja, zelfs het jouwe!' 'Het mijne?' 'Ja, kijk maar. Jouw licht beeft nog steeds.' De boot blijft liggen. 'Hoe weet je nu welk licht van mij is?' vraagt Julia. 'Het is mijn werk om dat te weten,' antwoordt het kind. Het wijst naar een eiland met vier kaarsen. 'Dat eiland daar, dat is jouw levenseiland. En het licht dat zo beeft, dat is jouw levenslicht.' Julia voelt een koude rilling. Er is maar één kaars op het eiland die kalm en krachtig brandt. Twee andere zijn al uitgegaan, en de grootste, Julia's levenslicht, flakkert alsof het in de tocht staat. 'Het jouwe beeft sinds het levenslicht van je oma is gedoofd,' zegt het kind. 'Omdat ik zo verdrietig ben,' antwoordt Julia met trillende stem. 'Omdat ik oma zo mis.' 'Maar je oma is nog bij je,' zegt het kind. 'Haar levenslicht staat nog bij jou op het levenseiland.' 'Oma!' fluistert Julia. ­'Zolang jij van haar houdt, zal haar levenslicht nooit zinken,' zegt het kind. 'Zinken?' vraagt Julia geschrokken. 'Ja. Als niemand meer van je oma houdt, dan zinkt haar kaars naar de bodem van het meer. En uit de kaarsen die daar beneden rusten, ontstaan op een dag nieuwe levenslichten.' 'Maar ik hou nog van oma!' roept Julia. 'Dat weet ik,' zegt het kind. 'Omdat jij met heel je hart van haar houdt, mocht ik je hier mee naartoe nemen, om je de levenseilanden en de levenslichten te laten zien.

A. Drie instapsuggesties
  • Laat de kijkplaat met de tekening van Thé Tjong-Khing zien en laat de leerlingen betekenissen associëren en zelf verbanden leggen met Allerheiligen en Allerzielen en met de tijd van het jaar.
  • Vertel het verhaal stapsgewijs en voer ondertussen met de kinderen een gesprek over de betekenissen van het verhaal.
  • Vertel het verhaalfragment in z'n geheel. Laat de kinderen een onderdeel dat hen raakt, treft, aanspreekt op een eigen wijze uitwerken (tekenen, schilderen, driedimensioneel knutselen met papiersnippers allerhande) gebruikmakend van eigen associaties, belevingen, verbeeldingskracht et cetera.
B. Levensbeschouwelijk gesprek bij het verhaal

Maak naar eigen inzicht linken met bovenstaande instapsuggesties

"Voor Julia ligt een meer waarop ontelbare kaarsen branden. Als eilanden van witte was drijven ze op het water. 'Waar ben ik?' vraagt Julia. 'Je bent op het meer van de levenslichten,' antwoordt het kind."

Een levenslicht? Wat zou dat kunnen betekenen? Waarom wordt een kaarslicht met het leven van mensen verbonden? Waarom doet licht aan leven denken? Het licht van een mensenleven, waar zou dat licht kunnen voor staan? Is het omgekeerde ook waar? Doet duisternis aan dood denken? Waarom is dat zo? Kan je daar voorbeelden van geven? Een meer van levenslichten, zou je willen dat het bestaat? Waarom denk je dat? Zou dat ergens echt bestaan? Als mensen over dingen spreken die ze sterk aanvoelen, maar niet helemaal zeker weten, dan gebruiken ze vaak beelden en vergelijkingen. Spreekt dit beeld je aan? Wat roept het bij je op? Wat willen de schrijfster en de tekenaar hiermee vertellen?

"'Ieder licht is een mensenleven,' zegt het kind. 'Als een mens moet sterven, sterft ook zijn licht.'"

Hoe klinkt dat in je oren? Klinkt het hard, zacht, verstaanbaar, pijnlijk, vriendelijk? Vertel er eens over? Elders in het boek herinnert Julia zich een uitspraak van oma: 'Als er een ster valt, dan sterft er een mens.' Hoe denk je daarover? Is dat een mooi beeld of eerder een akelig?

Een mens als het licht van een ster aan de hemel of als een kaarslicht op het water, welk licht spreekt je het meest aan? Vertel er eens over.

"'Maar je oma is nog bij je,' zegt het kind. 'Haar levenslicht staat nog bij jou op het levenseiland.' 'Oma!' fluistert Julia. 'Zolang jij van haar houdt, zal haar levenslicht nooit zinken,' zegt het kind. 'Zinken?' vraagt Julia geschrokken. 'Ja. Als niemand meer van je oma houdt, dan zinkt haar kaars naar de bodem van het meer."

Als je van iemand houdt, zegt het kind in het verhaal, zal het levenslicht van de persoon nooit zinken. Vind je dat een mooi beeld? Denk je zelf nog vaak aan mensen die je kent die overleden zijn? Wie kan daar iets over vertellen? Kan je zeggen dat je nog van deze mensen houdt? Waarom is dat zo? Is het ook niet triestig dat een kaars van iemand zinkt als niemand nog aan je denkt? Zijn het alleen beroemde mensen wiens kaars dan blijft drijven? Er zijn mensen die weinig of helemaal geen familie hebben die sterven. Hun levenslicht gaat dan wel heel snel onder in het meer. Wat denk je daarbij?

"En uit de kaarsen die daar beneden rusten, ontstaan op een dag nieuwe levenslichten."

In het verhaal blijkt dat er voor deze mensen toch nog een beetje hoop is. Hoe denk je daarover?

C. Slotvraag

Wat wil je van het verhaal en de beelden graag onthouden? Werk het creatief uit op je eigen wijze.

3.11. Impuls K: Corona en Allerheiligen/Allerzielen

Unsplash - Nicola Gambetti

De coronapandemie heeft voor zowel kinderen, jongeren en volwassen heel indringende en existentiële vragen opgeroepen. Zeker wanneer we iemand verloren zijn aan deze gezondheidscrisis, kan dit in het bijzonder met Allerheiligen en Allerzielen terug naar boven komen. Het kan voor sommige leerlingen een troost zijn om hier met Allerheiligen en Allerzielen bij stil te staan. Met deze impuls kunnen de leerlingen stilstaan bij de gebeurtenissen tijdens de coronapandemie, ze kunnen hun (verloren) dierbaren in verdriet en dankbaarheid herinneren. Vele mensen zijn gestorven, soms in eenzaamheid en zonder een volwaardig afscheid van familie en vrienden.

In deze impuls werken we met kaarsen, een symbool van het licht dat gebruikt wordt om de verbinding tussen hemel en aarde voor te stellen en de doden te herdenken. Door een kaarsje aan te steken kunnen we stilstaan bij zaken die onzeker en ongrijpbaar zijn, zoals de dood van een geliefde.

De leerkracht kan ervoor kiezen om zelf een kaars mee te nemen en de volgende vragen met de leerlingen te bespreken, of de leerkracht kan ervoor kiezen de les aan te vatten met een creatieve impuls. In deze creatieve impuls gaan de leerlingen aan de slag om hun eigen ‘kaarsje’ te knutselen (je kan allerlei manieren vinden om een kaarsje te knutselen). Hierbij kunnen de leerlingen dit kaarsje ook maken voor een speciaal persoon die ze verloren zijn, en kunnen ze eventueel ook een boodschap op hun kaars schrijven voor de overleden persoon.

Mogelijke gespreksvragen:

  • Voor wie heb je een kaarsje gemaakt?
  • Welke boodschap wil je op je kaarsje meegeven?
  • Op welke manier heb jij afscheid genomen, heb je dit samen met je familie gedaan?
  • Vond je het fijn om dit kaarsje te knutselen? Kan dit kaarsje troost bieden?
  • Had je al eerder stilgestaan bij de dood?
  • Ga je met Allerheiligen of Allerzielen met jouw familie iets speciaals doen?
  • Welke verschillende gevoelens kun je hebben als er iemand doodgaat?
  • Wat is de dood volgens jou? Hoe stel jij je de dood voor?
  • Wat gebeurt er, denk je, als je dood bent? Wat zou je willen dat er gebeurt?
  • Is de dood iets om bang voor te zijn? Waarom wel/ niet?
  • Is de dood het einde of kan het ook een stap zijn naar een nieuw begin?
  • Kan er uit de dood toch iets goeds ontstaan (cf. Goede Vrijdag)?

Deze impuls kan worden afgesloten met een gebed. In ons gebedenboek werden heel wat gebeden en bezinningsteksten toegevoegd die kunnen gebruikt worden in deze moeilijke tijden.

Gebeden en bezinningsteksten met trefwoord corona


Trefwoorden en ingrediënten uit het leerplan

Allerheiligen Allerzielen

Reacties

#2 |

gepost op 25/11/2016

Godsdienstonderwijs Thomas

Reageer op deze reactie
Stuur een email

Terechte vraag!

Beste Tom,

jouw vraag is helemaal terecht! We gingen te rade bij prof. Hans Geybels en we hebben deze pagina een update gegeven met de informatie die hij ons gegeven heeft.

Het idee dat Halloween een christelijke versie van een feest van de Kelten is, is pertinent fout. Volgens prof. Geybels is dat een hardnekkige fout die voortkomt uit 19e-eeuws "onderzoek".

Halloween is van oorsprong een Amerikaans feest en heeft niets met het keltische Samhain te maken.

#1 |

gepost op 16/11/2016

Vraagje over de achtergrond informatie

Beste

Zoals altijd vind ik de info op de Thomas site enorm handig en bruikbaar. Ik zit echter met een vraag. Bij de achtergrond informatie staat dat Halloween een oorspronkelijk gebruik is van de Kelten en dat dit gebruik overgenomen is door de christenen.

In het filmpje van de redactie (in de link bovenaan op de pagina) wordt er door Hans Geybels (historicus en doctor in de theologie afgestudeerd aan de KU Leuven) gezegd dat Halloween niet van de Kelten komt maar een gebruik is dat 400 jaar geleden ontstond in Amerika.

Ik ben mijn bachelor proef aan het schrijven (als student leraar geschiedenis) en vraag mij dus af welke informatie correct en bruikbaar is.

Met vriendelijke groeten
Tom Van Laer

Volg Thomas op

Download de Thomas-app

KU Leuven - Faculteit Theologie & Religiewetenschappen
Thomas © 2002 - 2024