Op 28 februari publiceerde de Campuskrant in de rubriek „Leven na Leuven“ een gesprek met moraalfilosoof Patrick Loobuyck, tevens oud-student godsdienstwetenschappen van onze Faculteit. Om te verklaren hoe hij in Leuven atheïst werd, zegt Loobuyck: “Ja, hoe gaat dat? Je denkt er de hele tijd actief over na, in de lessen Bijbelexegese krijg je constant te horen: ‘Dit moet je niet al te letterlijk nemen,’ ‘Dat is maar een verhaal’... Ik denk soms: had ik rechten gedaan, dan was ik langer gelovig gebleven.”
Als coördinator van de onderzoekseenheid Bijbelwetenschap en voormalige professor van Loobuyck (hij heeft in de jaren ’90 het vak Johannesevangelie bij mij gevolgd), zou ik graag willen reageren op die uitspraak. Ik schrijf dit niet om mij te verdedigen, ook niet om het op te nemen voor de Bijbelexegese, maar om dieper in te gaan op een onderwerp dat vanuit het perspectief van Bijbelwetenschap uiterst belangrijk is.
'De reactie ontmaskert opnieuw de strategie van Loobuyck: eerst religie in de fundamentalistische hoek zetten en daarna zichzelf opwerpen als het verlichte, atheïstische alternatief. En tenslotte de samenleving doen geloven dat hij diegene is die op een correcte manier de religies zal presenteren in een nieuw vak. Dat is geen lef maar pure ideologie.
Didier Pollefeyt
"Als academische instelling heeft de Faculteit Theologie en Religiewetenschappen niet de opdracht mensen te bekeren."
Wie godsdienstwetenschappen, zoals het toen nog heette, studeert (de huidige naam is theologie en religiewetenschappen), engageert zich in een academische studie. Het doel is de kritische zelfreflectie van het geloof. Hierbij is te verwachten dat een aantal overtuigingen of gedachten in vraag worden gesteld of dat zij bepaalde veranderingen ondergaan. Dit proces draagt meestal bij tot verdieping van het geloof. Maar er zijn ook mensen die in het proces van een dergelijke kritische reflectie tot het besluit komen dat ze niet meer kunnen blijven geloven. We werken op basis van het beginsel van de gewetensvrijheid en de religievrijheid. Dit verklaart ook waarom Loobuyck kan zeggen: “In Leuven heb ik nooit rancune gevoeld. Eigenlijk deed niémand daar moeilijk over, heb ik de indruk.” Als academische instelling heeft de Faculteit Theologie en Religiewetenschappen niet de opdracht mensen te bekeren noch de taak om mensen die zich afkeren van hun vroeger geloof tegen te houden. Dat sommige van onze studenten in de loop van hun studies in eer en geweten tot de conclusie komen dat ze niet meer kunnen geloven, geeft precies aan hoe sterk de theologische wetenschap de godsdienstvrijheid respecteert.
Echter, bij de manier waarop Loobuyck zijn eigen afkeerproces van het christelijk geloof in dit interview bereflecteert, heb ik toch een aantal belangrijke bedenkingen. Ik heb er alle begrip voor dat hij er als 20-jarige student zo over dacht. Maar ik vind het toch enigszins verrassend dat hij er nu, bijna 30 jaar later, blijkbaar nog altijd op dezelfde manier naar kijkt. Ik zou verwachten dat zijn studies sindsdien hem in staat zouden hebben gesteld iets meer recht te doen aan de complexiteit van dergelijke processen. Loobuyck zou zich ervan bewust moeten zijn dat academische studies per definitie bestaan uit het verifiëren of falsifiëren van hypotheses, en niet uit het verkondigen van dé waarheid. Daarom lijkt het mij weinig zinvol dat ik mijn geloof op wetenschappelijke theorieën alleen zou opbouwen of dat ik het omwille van wetenschappelijke theorieën zou verliezen. Er zijn vele andere (objectieve en subjectieve) factoren die hierbij een rol spelen en die buiten het veld van het wetenschappelijk onderzoek liggen.
"Suggereert Loobuyck met zijn uitspraak dat hij nog altijd zou geloven indien de Bijbelexegeten hem hadden kunnen overtuigen dat men de Bijbel letterlijk moet interpreteren en naleven?’"
Loobuyck denkt blijkbaar nog altijd dat hij zijn geloof kwijt geraakte in de lessen Bijbelexegese toen hij zinnen hoorde zoals: “‘Dit moet je niet al te letterlijk nemen,’ ‘Dat is maar een verhaal’”. Een dergelijke uitspraak geeft jammer genoeg een verkeerd beeld van een gehele subdiscipline. Dergelijke uitspraken lopen het risico de Bijbelexegese, een internationaal in academische kringen sterk gewaardeerde onderzoeksdiscipline, te reduceren tot flauwekul, tot relativisme en subjectivisme, tot ‘praatjes vertellen’. Er zijn evenwel verschillende soorten van letterlijke interpretatie en verschillende soorten van symbolische interpretatie. Letterlijke of symbolische interpretatie hangt af van het literair genre van een tekst. Waarom zouden we de foutieve vooronderstelling willen bestendigen dat alleen wie teksten helemaal letterlijk interpreteert trouw is aan hun betekenis? Welk nut heeft de suggestie dat niet-letterlijke interpretatie gewoon subjectivistische willekeur is die door geen enkele serieuze methodologie geleid wordt? Suggereert Loobuyck met zijn uitspraak dat hij nog altijd zou geloven indien de Bijbelexegeten hem hadden kunnen overtuigen dat men de Bijbel letterlijk moet interpreteren en naleven? Is zijn verwerping van Bijbel en geloof dan niet veeleer het gevolg van een fundamentalistisch omgaan met de complexiteit en gelaagdheid van teksten? Het lijkt een beetje op ouders die hun kinderen geen Sinterklaas meer zouden gunnen, omdat de letterlijke betekenis er niet van klopt.
Ook de uitspraak ‘Dat is maar een verhaal’ is problematisch en zal filologen en literatuurwetenschappers met de wenkbrauwen doen fronsen.Het inzicht dat elke wetenschappelijke geschiedschrijving over historische feiten zelfs met nastreven van de grootst mogelijke objectiviteit noodzakelijk narratief is, is intussen gemeengoed in de cultuurwetenschappen in de breedste zin van het woord. Het feit dat een tekst ‘een verhaal’ is, doet niet noodzakelijk en zeker niet altijd afbreuk aan de historische data die er in aanwezig (kunnen) zijn en al zeker niet aan de menselijke waarde ervan. Er zijn verschillende soorten verhalen. Zelfs de meest historisch getrouwe weergave van bepaalde gebeurtenissen kan niet zonder het vertellen van verhalen. Was dit niet zo, dan hoefde men geen biografieën meer te schrijven over bijvoorbeeld Napoleon. Door middel van verhalen kan een door en door historische weergave van gebeurtenissen onder woorden worden gebracht. Verhalen geven structuur, wat ook hun verankering in de historische werkelijkheid mag zijn. Niet alle verhalen vertellen over uitgevonden werkelijkheden, en niet alle uitgevonden verhalen zijn vanuit menselijk oogpunt waardeloos. Zelfs veel uitgevonden verhalen zijn van heel uiteenlopende aard. Sommige ervan bieden fake news en bedrog, maar andere zijn authentiek en waardevol. Dit hangt geheel af van het literaire genre waarin de tekst gesteld wordt. De ethische waarde van een uitgevonden verhaal dat in het verlengde ligt van de feiten is anders dan een uitgevonden verhaal dat lijnrecht ingaat tegen de feiten. De ethische waarde van een uitgevonden verhaal in een nieuwsbericht moet heel anders worden beoordeeld dan de existentiële waarde van een uitgevonden verhaal in een sprookje. En zo kunnen we blijven doorgaan. Dat is wat men leert in de vakken Bijbelexegese. Het is een moeilijke en uitdagende oefening, met maatschappelijke impact. Wie alles af doet als verhaaltjes en het verhaal niet meer kan interpreteren, zet niet alleen breed de deur open voor het fundamentalisme dat men bestrijdt, maar kiest zelf voor dat fundamentalisme.
Als Bijbelwetenschapper beschouw ik de uitspraken van Patrick Loobuyck als een uitdaging om de rijkdom van de recente ontwikkelingen in de theorieën van tekstinterpretatie, en meer specifiek in de Bijbelwetenschap, nog sterker naar buiten te communiceren en door anderen te laten bevragen, hetgeen overigens bij uitstek gebeurd is in het zeer toegankelijke boekje van een van onze collega’s: Mijn geloof als Bijbelwetenschapper? Een broos en eerlijk antwoord (Halewijn, 3de druk 2018), dat overigens de publieksprijs voor het spirituele en religieuze boek 2017 verwierf. Misschien ook voor Loobuyck het lezen waard...
"Wie alles af doet als verhaaltjes en het verhaal niet meer kan interpreteren, zet niet alleen breed de deur open voor het fundamentalisme dat men bestrijdt, maar kiest zelf voor dat fundamentalisme."
Reimund Bieringer
Professor exegese Nieuwe Testament
Coördinator onderzoekseenheid Bijbelwetenschap
Deze pagina werd gepubliceerd op 29/03/2018
Reacties
#1 |
gepost op 31/03/2018
Benedict Verbrugge
Reageer op deze reactie
Stuur een email
Hartelijk dank Professor Bieringer voor uw gevatte en wijze reactie op Loobuyck.
Spijtiggenoeg kon ik nog nooit een college van u volgen...
Benedict.verbrugge@skynet.be